Existentiële zielzorg


Opzet van de cursus: Tussen naam en identiteit, ontwikkeld als eindopdracht voor de MA spiritual direction, University van Tilberg. De cursus zelf is HIER te vinden.


Men’s curiosity searches past and future

And clings to that dimension.

But to apprehend

The point of intersection of the timeless
With time, is an occupation for the saint
No occupation either,

but something given
And taken, in a lifetime’s death in love,
Ardour and selflessness and self-surrender.

For most of us,

there is only the unattended
Moment, the moment in and out of time,
The distraction fit,

lost in a shaft of sunlight,
The wild thyme unseen,

or the winter lightning
Or the waterfall, or music heard so deeply
That is not heard at all,

but you are the music
While the music lasts. 

These are only hints and guesses,
Hints followed by guesses; and the rest
Is prayer, observance, discipline, thought and action.
The hint half guessed, the gift half understood, is Incarnation.

 T.S. Eliot – Four Quartets






Inleiding en samenvatting                                     

1. EXISTENTIËLE ZIELZORG                                 
1.1 Inleiding

1.2 Existentiële zielzorg en het levensverhaal
1.3 Ziel en identiteit
1.4 Spiritualiteit en levensverhaal
1.5 Werken met het model van v. Knippenberg
1.6 Theologie en zielzorg

 

2. HET LITURGISCH JAAR ALS ONTWIKKELINGSMODEL VOOR DE RELIGIEUZE IDENTITEIT                                            

2.1      Inleiding
2.2      Woord en werking
2.3      Jaarorde en leesorde
2.4      Initiatie en omvorming

 
3. E-MAILCATECHESE: EEN PROEVE VAN EXISTENTIËLE ZIELZORG LANGS DE LIJNEN VAN HET LITURGISCH JAAR                  
3.1 Inleiding
3.2 Opzet
3.3 Inhoud
3.4 Ervaringen
3.5 Evaluatie
 

Inleiding en samenvatting

De globalisering wijzigt de manier waarop mensen in het leven staan. Onder invloed van internet en massamedia is de vraag naar de eigen identiteit van karakter veranderd. Individualisering vraagt om steeds meer persoonlijke keuzes. De verscheidenheid aan culturen en waarheden relativeren tegelijk de eigen aannames. De individuele identiteit wordt daarmee zowel uitgedaagd en uitgenodigd, als bevraagd en onder druk gezet. De verscheidenheid aan mogelijke identiteiten is bijna ongelimiteerd (op internet is elke virtuele alias maakbaar), maar de eenheid van de wereld lijkt steeds verder weg. En een ‘mens uit één stuk’ klinkt als iemand uit de prehistorie.

Het christendom ziet zichzelf geroepen tot het vormen van het ‘lichaam van Christus’. Dat is de uitdrukking van een ideaal waarin eenheid en verscheidenheid hand-in-hand gaan. Zoals Paulus het formuleert: ‘een lichaam is een eenheid die uit vele delen bestaat; ondanks hun veelheid vormen al die delen samen één lichaam. Zo is het ook met het lichaam van Christus. (1 Korinthiërs 12:12). Deze eenheid-in-verscheidenheid correspondeert met de Drie-Ene God, naar wiens beeld de mens geschapen is.

 Dit is geen utopie maar wordt gezien én ervaren als de toekomst van God uit die waar wil worden. Er is een menselijke identiteit die wij niet zelf creëren maar die ons gegeven wil worden, in en door de gebeurtenissen van het leven. Deze identiteitsvoorstelling heeft grote relevantie voor deze tijd. De praktijk ervan is echter alles behalve eenvoudig. Tijd heeft haar vroegere religieuze dimensie verloren en is alleen nog maar mogelijkheid om iets te doen.[1] In een cultuur waarin alles draait om zelfprestatie en individualiteit, wordt ontvankelijkheid niet meer aangeleerd en verdringt narcisme het besef van altijd persoon-in-relatie te zijn.[2]

 
In de mystieke traditie van de kerk wordt getuigd van Gods eigen betrokkenheid op de toekomst. Het is de roeping van de mensheid zich te ontwikkelen tot een eenheid die de rijkdom van verscheidenheid ten gunste van het geheel kan ontvangen en aanwenden. Telkens weer zijn er mensen geweest die dit ideaal in hun eigen leven belichaamd hebben en voorgeleefd. Het christendom ziet in Jezus Christus het definitieve begin van die nieuwe toekomst. Wat er met hem is begonnen, wil zich voortzetten door zijn leerlingen.[3]

 ‘Lichaam van Christus’ worden is iets dat wel in het verlangen van de mens, maar niet in het bereik van de menselijke prestaties ligt. Er is echter, zo getuigt de spirituele traditie van de kerk, een onderliggende dynamiek in het leven, een werkzame aanwezigheid van God. Er ligt een vermogen in de mens om zich te verbinden met anderen op zo’n wijze dat de eigen identiteit en die van de ander beide tot bloei komen. Dat vermogen is het aangrijpingspunt van God, in de traditie ‘ziel’ genoemd. Existentiële zielzorg heeft dan ook van doen met het openleggen en ontwikkelen van deze capax Deï, de ontvankelijkheid voor God die het wezen van de mens vormt.

 Het liturgisch jaar met zijn ritme gebaseerd op de levensgang van Jezus Christus is een voorgegeven weg waarin deze christelijke identiteit wordt geboren en ontwikkeld. Het is opmerkelijk om in de geschiedenis te zien hoezeer deze jaarordening met haar vaste bijbellezingen de eigen identiteit van mensen steeds weer heeft wakker geroepen en de kerk – en vaak ook de maatschappij – heeft vernieuwd.[4] De generaties die zich door dit jaarritme lieten vormen zijn echter aan het verdwijnen, in ieder geval in het Westen.

 Het leven van Jezus Christus wil zich voortzetten in de levens van zijn leerlingen. Dat kan in deze tijd en in onze cultuur niet langer een collectieve zaak zijn. Lidmaatschap van de kerk is een persoonlijke en steeds ongebruikelijker keuze. De wekelijkse kerkgang is geen vanzelfsprekende en sociale aangelegenheid meer, eerder uitzondering. Ook de kloosters in onze streken sterven uit. De vormende invloed van het liturgisch jaar is vrijwel verdwenen. Hoe kan de wijsheid ervan weer toegankelijk en inzichtelijk gemaakt worden voor een nieuwe generatie, ook als zij niet meer (of nog niet) deelnemen aan de jaarcyclus van de kerk? Kan het leven van Jezus Christus weer betekenis krijgen in een geïndividualiseerde cultuur, op zo’n wijze dat de ontwikkeling van de eigen door God gegeven en bedoelde identiteit gestimuleerd wordt? Kan er een nieuwe verbinding ontstaan met de traditie van het christendom zodat de uitdrukking ‘lichaam van Christus’ weer betekenis kan krijgen? Kan de ontvankelijkheid voor de dynamiek van God opnieuw geactiveerd worden? Hoe kan de ziel weer in beeld komen voor de huidige mens? Een poging wordt gewaagd tot het begin van een antwoord op deze vragen door middel van een e-mailcatechese: existentiële zielzorg langs de lijnen van het liturgisch jaar.


 1. EXISTENTIELE ZIELZORG

Geef je ziel niet prijs, keer liever terug en herken jezelf (Augustinus)

1.1  Inleiding
De concrete gebeurtenissen van het leven zijn direct waarneembaar. Wat voor ons kwam, of na ons komt, of wat boven ons uitgaat, dat is aan onze blik onttrokken. Ons leven in tijd en ruimte is immanent, maar God transcendeert onze werkelijkheid. Bestaat er een ‘snijpunt van tijd en eeuwigheid’ zoals T.S. Eliot beschrijft? En ligt dat uitsluitend aan het begin en einde van het leven, of raken ze elkaar vaker? En kan daar gevoeligheid voor ontwikkeld worden?

HOOG BEZOEK

Er is altijd een zonderling
die mij wil spreken,
bijvoorbeeld als ik uien sta te bakken,
gezouten kaantjes of tout court spek.
Die zonderling is God.
Hij belt nooit aan.
Hij komt mijn keuken zomaar binnen,
neemt mij de pan uit de handen.
o Veni, Veni Creator!
Alles brandt aan.

Want God houdt niet van orde,
niet van regelmaat, heeft geen gezag.
De vlam in de pan. Precies zijn schepping:
te veel hartstocht en te weinig maat.

(Erik Verpale 1952)

 

1.2 Existentiële zielzorg en het levensverhaal

In zijn boek Existentiële zielzorg gaat Tjeu van Knippenberg op zoek naar de ziel van de mens via zijn of haar levensverhaal.[5] Hij onderscheidt in het vertelde verhaal drie hoofdlijnen: de tijd, de ruimte en de transcendentie. De eerste twee zijn bestaanscondities: we reizen door de tijd en bewonen de ruimte. De laatste is de binnenlijn, daar waar we betekenis aan ontlenen, daar waar we de zinvolheid van ons leven aan afmeten. Deze transcendente lijn vormt de verborgen binnenkant van het concrete en geïnterpreteerde leven, en daarmee het spoor van de menselijke ziel.

v. Knippenberg noemt deze binnenkant de oorsprongslijn. Hiermee verwijst hij naar het begin en het einde van het menselijke leven: waar je vandaan komt en waar je naar toe gaat. Het zijn de uiteinden van het leven: geboorte en dood, waar mensen raken aan dat wat hen overstijgt. Op zijn minst aan het begin van het leven en aan het einde ervan worden mensen geconfronteerd met hun beperktheid in tijd en ruimte.[6] Deze ervaring ligt ten grondslag aan de religieuze identiteit. ‘Als het bestaan tussen geboorte en dood onherbergzaam is geworden ontwaakt het ontzag voor het geheim van het leven.’[7]

Vanuit hun ervaring (of verdringing) van de grenzen van het leven wordt het eigen bestaan in de tijd geïnterpreteerd. Het biedt een bewust of onbewust perspectief op hun levensreis. Vanuit dit perspectief maken zij hun keuzes en vinden daarin al dan niet zin en betekenis. Zo ontstaat het levensverhaal dat mensen vertellen. Zo ontstaat hun antwoord op de vraag: wie ben je? Zo drukt zich uit wat hun leven bezielt.

 
1.3 Ziel en identiteit

De vraag naar de verhouding tussen immanentie en transcendentie is de vraag naar de ziel. Deze wordt wel omschreven ‘geschapen tussen tijd en eeuwigheid’[8]. Mensen zijn volgens v. Knippenberg ten diepste grenswezens tussen de immanente werkelijkheid en de transcendente werkelijkheid: tussen hun beperkte verhaal en dat wat hen overstijgt. Hun ziel is het ‘grensinstrument’. Het staat letterlijk ‘op de grens’ en is het menselijk vermogen om gelijktijdig met twee werkelijkheden verbinding te maken.

Vanuit de ziel ontstaat een perspectief op hoe er feitelijk geleefd wordt. De ziel is de plek waar de dieptedimensie van tijd en ruimte waargenomen wordt en een religieuze levenshouding geboren. De ziel als grensinstrument is de motor van het levensverhaal. De ziel voorkomt dat de mens in één van de polen vastloopt en zal zich op de één of andere manier tonen. Zielzorg is dan ook te omschrijven als het (opnieuw) blootleggen van de eigen zielskracht van de mens.

Uitgangspunt van het model van zielzorg dat van Knippenberg aanreikt, is dat het verhaal van een mens op zoek is naar zijn verteller. Er ligt een dynamiek in het concrete leven die een bepaalde richting op wil. Het levensverhaal is de ontwikkeling van de gegeven naam naar de eigen identiteit. In de omgang met feitelijkheden van het leven vertoont zich de eigen identiteit die uitgedrukt wil worden. Dit is niet een soort ideaal-ik, maar een wenkend perspectief dat zich vooral toont in een beleving van verschil met wat er is en wat er zou kunnen zijn.[9] De analyse, exploratie en evaluatie van de verhaallijnen van tijd en ruimte zijn in het model van v. Knippenberg bedoeld om dit verschil in beeld te krijgen.

 
1.4 Spiritualiteit en levensverhaal

Kees Waaijman spreekt over leken-spiritualiteit. Dit is de spiritualiteit die opkomt vanuit het concrete geleefde leven. Deze vorm van spiritualiteit is niet afkomstig uit boeken of religieuze tradities maar is oorspronkelijk eigen, gevestigd in de eigen lichamelijkheid en de eigen levensloop.[10] Existentiële zielzorg probeert deze in het eigen bestaan voorgegeven en hoogst persoonlijke vorm van spiritualiteit bloot te leggen en de kracht ervan te ontwikkelen. Er is een vorm van Godbetrokkenheid die vooraf gaat aan alle menselijke inspanningen hem te zoeken (of te negeren). God is betrokken op de existentie van de mens, in zijn of haar concrete bestaan. Deze onmiddellijke Godbetrokkenheid vormt de eigen en wezenlijke dynamiek van het menselijk bestaan, de bezieling van de mens. In bijbelse taal: de ziel is de levensadem die geen bezit is van de mens maar geschenk is van God (Gen.2). Het hoort bij de geschapen werkelijkheid én het hoort bij de transcendente God. En omdat het aan twee werkelijkheden participeert, moet de ziel niet begrepen worden als een ding, maar eerder als een beweging, een dynamiek. De ziel is de vormende kracht van het levensverhaal. Bernardus van Clairvaux zegt het zo: “laat de mens (-) die zijn hoger goed zoekt, het zoeken in dat deel van zichzelf dat boven hemzelf uitsteekt. Ik bedoel zijn ziel. Hier vindt hij zijn waardigheid, zijn kennis en de kracht die hem opstuwt.”[11]

Deze stuwende, scheppende en identiteit gevende dynamiek wordt op velerlei manieren bedreigd in het concrete leven, waardoor het levensverhaal stokt en vervreemding optreedt. Zielzorg houdt zich bezig met het herstellen en bevorderen van deze oorspronkelijke bewegingskracht. Alleen dan blijft de mens zich ontwikkelen van de gegeven naam naar de persoonlijk uitgedrukte identiteit. Anders gezegd: de mens is geroepen om wie hij/zij wezenlijk is ook werkelijk te worden, in navolging van de Schepper wiens Naam en wezen samenvallen. De transcendente lijn in iemands leven biedt perspectief op de wijze waarop dit al dan niet gebeurt.

 
1.5 Werken met het model van v. Knippenberg

De eigen identiteit ontwikkelt zich niet automatisch en volledig. Er kunnen vervormingen optreden, beschadigingen, de ontwikkeling kan vastlopen, er kan scheefgroei zijn door druk van buiten, er kan blikvernauwing optreden door opvoeding en cultuur, enzovoorts. Het model werkt met daarom met polariteiten. Het bestaan van de mens wordt gekenmerkt door polen als: immanentie en transcendentie, verandering en continuïteit, afhankelijkheid en autonomie, individuatie en participatie. De spanning tussen de polen is de bron van beweging in het leven van mensen. De ziel is het vermogen om met beide polariteiten contact te houden en een positie te kunnen kiezen op de lijn ertussen. Op die manier kan in steeds veranderende omstandigheden de eigen identiteit uitgedrukt worden. Het levensverhaal loopt vast en ontwikkeling stopt als men opgesloten raakt in één van de polen, bv. opgaan in het hier-en-nu zonder zich rekenschap te geven van verleden of toekomst; wel flexibel maar niet stabiel kunnen zijn; opgaan in relaties maar de eigen behoeften negeren; goed de eigen boontjes kunnen doppen maar niet in staat tot overgave, etc. Het ontwikkelen van de eigen identiteit heeft dus van alles te doen met het vermogen van de mens om te gaan met de ambivalenties die voortkomen uit de polariteiten van het leven.

 
Existentiële zielzorg in het model van v. Knippenberg houdt zich bezig met het onderzoeken van het proces, met name de ingenomen positie op de schaal van verandering en continuïteit (tijdslijn), individuatie en participatie (ruimtelijn) en autonomie en heteronomie (transcendente lijn); met het onderzoeken van het mensbeeld dat de verteller karakteriseert: reiziger (in de tijd), bewoner (van de ruimte), erfgenaam (van het leven); en met het onderzoeken van zin: wordt er richting in het leven beleefd, ervaart men verband, is er grond als basis voor levensvertrouwen? Door middel van het bevragen van het levensverhaal onderzoekt men bv. of men in staat is om te gaan met veranderingen en tegelijk een doorgaande lijn van zijn/haar leven vast kan houden. Of: ben ik in staat tot wederzijdse relaties als een zelfstandige partner? De dynamiek van het proces geeft een indicatie in hoeverre de persoon in kwestie de verantwoordelijkheid voor het eigen leven neemt maar ook in staat is tot afhankelijkheid of overgave is wanneer dat gewenst of noodzakelijk is. Zin en betekenis zal beleefd worden wanneer de polen in een - spanningsvol - evenwicht zijn.[12]

 Bij het vinden van een authentieke identiteit spelen in het zielzorgmodel van v. Knippenberg drie vermogens een rol: om de eigen gang door de tijd bewust mee te maken (autobiografische competentie[13]); om de eigen plek in te nemen en een ander die ook te gunnen (contextuele competentie); en het vermogen tot overgave (afhankelijkheidscompetentie): op de juiste wijze omgaan met het gegeven dat je je eigen leven niet zelf gemaakt hebt, maar gekregen (via je ouders) en het ook niet zelf kan voltooien (de dood voltooit het en anderen begraven je). Het bevorderen van deze drie competenties behoort tot de doelstellingen van existentiële zielzorg. Het moge duidelijk zijn dat juist het afhankelijkheidvermogen onder druk staat in een cultuur die volledig gericht is op individuele onafhankelijkheid. Waar autonomie het ideaal is, wordt de heteronomie verdrongen en loopt de motor van het levensverhaal algauw vast.

 
1.6 Theologie en zielzorg

Theologie geeft een perspectief op de inhoud van het mensbeeld, op de aanwezigheid van transcendentie, op zin en procesgang. Daarom is zij essentieel in de zielzorg. In zekere zin zou men kunnen zeggen dat theologie de narratieve structuur van de ziel vormt (waarbij het nog maar de vraag is waar de eerste beweging vandaan komt). Theologie houdt zich bezig met de relatie van de mens tot dat /Die hem overstijgt. In de christelijke theologie is veel ervaring in denken en handelen daarover verzameld. Christelijke theologie stelt dat de mens naar Gods beeld is geschapen en bestemd om op hem te lijken. Inzicht in de aard en het wezen van de mens doet dan ook licht werpen op het denken over God. En andersom: het denken over God werpt tevens licht op de mens en zijn/haar bestaan. Of, zoals een bekende uitspraak van Meester Eckhart zegt: Zoals de zon in de spiegel zon is, zo is God in de ziel God. Men kan de Godsvraag benaderen vanuit de antropologie, maar ook andersom. Hierin moeten uiteraard overeenkomst en verschil beide meegenomen worden. De bijbel is ontstaan uit de ervaringen, inzichten en levensverhalen van mensen en gemeenschappen. Het systematisch doordenken van deze verhalen en hun werking in het concrete leven behoort tot de theologie. Hermeneutiek van de bijbel is niet iets anders dan hermeneutiek van het leven. Het beoefende geloof is een manier om het leven te ervaren en bepaalt in grote mate de wijze van zin die daarin gevonden wordt dan wel daaraan verleend. Theologie heeft als uiteindelijk doel ‘de mens te dwingen om uit de overzichtelijke helderheid van zijn bestaan te stappen en zich te begeven in het geheim van God, waar hij niet meer begrijpt, maar gegrepen wordt, waar hij niet meer redeneert maar aanbidt, waar hij niet beheerst maar beheerst wordt.’ [14]

 De verhalen van de bijbel vormen een spiegel waarin een visie op de mens en op de wereld wordt aangereikt. De christelijke koinonia geeft invulling aan het mensbeeld ‘bewoner’,  pelgrim vult het beeld van ‘reiziger’ in. Wat men zich moet voorstellen bij het begrip ‘erfgenaam’ wordt afgelezen aan het levensverhaal van Jezus. De verlossende werkzaamheid van God wordt bemiddeld door de verhalen uit de Schrift. “Om niet opgesloten te blijven in onze eigen verhalen, gaan we de uitdaging aan die in het Verhaal naar ons toe komt.”[15]. In de het christendom is het kernverhaal het leven van Jezus Christus. Dit verhaal is als model over de ordening van de tijd gelegd. Het concrete levensritme van het jaar wordt van betekenis voorzien door de liturgische kalender. De kern daarvan bestaat uit het leven, sterven en de verrijzenis van Jezus Christus. Hier worden de grenzen van het leven blootgelegd. Hieraan kan het bewustzijn van het levensgeheim ontwaken. Dit precies vormt de wijsheid en de existentiële zielzorg van het liturgisch jaar.


 2. HET LITURGISCH JAAR ALS ONTWIKKELINGSMODEL VOOR DE RELIGIEUZE IDENTITEIT

Laat heb ik u liefgekregen, o schoonheid, zo oud en nieuw, laat heb ik u liefgekregen! En gij waart binnen en ik was buiten, en daar zocht ik u en ik rende wanstaltig als ik was, op de schone dingen af die door u gemaakt zijn. Gij waart bij mij en ik niet bij u. Ik werd ver van u af gehouden door dingen die niet bestaan zouden hebben als ze niet in u bestaan hadden. (Augustinus, Belijdenissen 10)

 
2.1 Inleiding

Tijd en ruimte zijn ook in het christendom bepalende categorieën. Verhalen, kerkgebouwen, heilige plaatsen en liturgische jaarordening geven vorm en structuur aan het geloof. Verhalen en rituelen helpen mensen hun leven in tijd en ruimte te oriënteren. De ordening van de kerkelijke feestdagen is verbonden met de menselijke tijdsbeleving.[16]

In theologische taal is de ziel het beeld van God in de mens[17]. Volgens de christelijke traditie is het beeld van God zichtbaar geworden in de persoon van Jezus van Nazareth. Het levensverhaal van Jezus is de basis van het liturgisch jaar (en ook de inmiddels seculiere jaarkalender telt in jaren vóór en nà Christus). Van Advent tot Voltooiing (met als kernen de Kerstkring en de Paaskring) vormen de gebeurtenissen uit het leven van Jezus de gedachtenisfeesten waar omheen het kerkelijk jaar geordend is.

 
Dit is niet een soort documentaire.[18] Het gedenken van het leven van Jezus is bedoeld om zijn aanwezigheid opnieuw present te stellen. Gedenken betekent: op zo’n manier herinneren dat werkzame tegenwoordigheid van de verrezen Jezus de levens van de gelovigen kan beïnvloeden op dezelfde wijze als destijds zijn leerlingen.[19] Daarbij gaat het om één en hetzelfde bevrijdende woord van God, gesproken tot Israël en belichaamd in Jezus. Zicht krijgen op de werkingskracht van dit bevrijdende Woord van God is in de christelijke traditie verbonden met zicht krijgen op Jezus Christus.[20] Het gaat in het gedenken om her-innering: opnieuw te binnen brengen wat uiterlijk is aangeleerd. De functie van gedenken is dat het je eigen wordt, niet langer iets dat van buiten geleerd is in de opvoeding, uit boeken of uit religieuze tradities, maar dat het van binnen komt, in de spiritualiteit die zich voltrekt in het eigen levensverhaal.

 
2.2 Woord en werking

In het liturgisch jaar staat het Woord dat in het leven, sterven en opstaan van Jezus zichtbaar werd, centraal. Van der Leeuw, de grote stimulator van de liturgische beweging in Nederland, verbond liturgie met een theologie van het sacrament. Hij koos zijn uitgangspunt in de incarnatie. God herschept ons door de vleeswording van het Woord.[21] Het nieuwe leven wordt ons via de sacramenten meegedeeld. De protestante theoloog Noordmans bestreed deze visie door te stellen dat het Woord als prediking incarneert in mensen, niet in sacramenten. Wellicht staan deze visies niet zo tegenover elkaar als ze lijken. In de woorden van het tafelgebed van de paasnacht van Augustinus: ontvangt wat gij zijt en wordt wat gij ontvangt, lichaam van Christus. Woord is dus zowel iets dat tegenover mij staat als dat zich oorspronkelijk in mij uit wil drukken.[22]

Het komt van buiten én van binnen. In andere woorden: het is immanent èn transcendent.

Het woord van het begin

Dat vlees en bloed wil wezen,

Het woord van het begin

Wordt met ons lijf gelezen,

Wordt met de hand gehoord

En met de mond verstaan.

O Heer, hernieuwend woord,

O lichaam, spreek mij aan!

Een kleinigheid waarin

Uw grootheid wordt geprezen,

Het woord van het begin

Handtastelijk te lezen,

Spreekt Gij het uit. En lees

Mijn leven dat Gij voedt,

Want ik ben enkel vlees

En ik ben enkel bloed.

(Guillaume v.d. Graft, in Mythologisch, de Prom, Baarn)

 
Volgens Wegman is het oorspronkelijke gedenken van de vroege christelijke kerk toekomstgericht.[23] Deze gedachtenis staat in een spanningsveld: tussen ‘alreeds en nog niet’. Het rijk van God is in Jezus Christus begonnen maar verwacht haar voltooiing. Het koninkrijk van God is ‘midden onder u’ zoals Jezus formuleerde, maar tegelijk nog komende. Dat uw koninkrijk kome, zo bidt dan ook de gemeente elke zondag. In de liturgie en in het liturgisch jaar wordt de gedachtenis aan Jezus gevierd omdat daarin de toekomst van God in het menselijk heden present komt. Dat moet niet verstaan worden in de zin van verbeelding, (Kuitert c.s.) en ook niet uitsluitend als verwachting, of belofte (Schuman c.s.). Jezus is de eschatos antropos[24]. Het ‘snijpunt van tijd en eeuwigheid’ heeft zijn tent opgeslagen onder de mensen. Deze eschatologische dimensie is vaak onderbelicht maar beslissend voor het juiste gedenken. Het gaat niet om zweverigheid of utopie [25], maar om voortzetting van Gods verlossend initiatief. Houtepen noemt het: de ontgrenzing van de historische tijd.[26]

 
De kerngedachte is het steeds weer incarneren van dit woord van God, in allerlei gestalten. Voor christenen heeft deze incarnatie als focuspunt Jezus Christus, die zelf weer belichaming is van de tora eerder aan het joodse volk gegeven. Tora is in de joodse traditie niet anders dan het oorspronkelijke scheppingswoord van God. In de eerste verzen van het Johannes evangelie worden ze dan ook met elkaar verbonden.[27] Dit Woord mag nooit verbalistisch versmald mag worden. Woord is kracht, dynamis. In het komen van het Woord realiseert zich het heil.[28] Het Woord wil iets doen, iets bewerken, het Woord is uit zijn aard scheppend en herscheppend. Alle verkondiging beoogt deelname aan het heil dat in Jezus gekomen is. God heeft een spoor getrokken in en door het leven van Jezus van Nazareth, en dat spoor laat een kielzog achter dat ons nog steeds in beweging brengt.

 
Dit is de essentie van het pinksterverhaal: de Geest is uitgestort op ieder mens. Het gaat erom door de Geest ingetrokken te worden in het nieuwe leven van de Opgestane. Deelname aan het leven van Jezus Christus is deelname aan de dynamis, de scheppingskracht van God. Hierin hebben we wat te leren van de pinksterbeweging, zo betoogt Jean-Jacques Suurmond: ‘Waar katholieken vragen of men de sacramenten heeft ontvangen en protestanten informeren naar de juiste leer, stelt het pentecostalisme als eerste vraag: ‘Heeft u de Heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam?’ (zie Hand.19:2).[29]

 
Het aanknopingspunt voor deze transcendente werkzaamheid is de ziel van de mens. Anders gezegd: de ziel als beeld van God resoneert mee met het verhaal van de Levende. Als schering en inslag, als woord en antwoord. Dit moet niet gedacht worden als oorzaak en gevolg, maar als twee kanten van één gebeuren. Waaijman spreekt van mystiek-dialogische onmiddellijkheid. [30] De goddelijke transcendentie is de verborgen keerzijde van het immanente aardse leven. Dit moet begrepen worden als twee werkelijkheden die voortdurend in onmiddellijke communicatie met elkaar staan. Het leren aanvoelen van deze dynamiek is het leren van ‘de vreze des Heren’, het ontzag, aldus Waaijman, in navolging van Buber.  Meegeven met deze vormende kracht is de kern van het gelovig leven. God zelf is altijd bezig Schepper te zijn. God is altijd bezig zijn toekomst in ons heden te brengen. Het gaat niet om hijgerige navolging maar om ontvangen, leven op Gods adem, meegeven met de werking van zijn Geest.[31]

 
2.3. Jaarorde en leesorde

‘Zullen we niet naar een grotere eenvoud, minder theologische perfectie moeten streven, en vooral naar een meer narratieve ordening van de lezingen uit de Schriften, waarin niet alleen de jaarcyclus maar ook de levenscyclus van de mensen en de thema’s die hen bezighouden én hun diepste vroomheid en spiritualiteit aan bod komen en worden gevoed?’ aldus Herman Wegman.[32] Het lijkt mij toe dat het klassieke leesrooster in grote lijnen de levenscyclus van mensen al volgt. Het leven van Jezus als ordening van de lezingen is het volgen van de levenscyclus.

 
Over het liturgisch jaar en de bijbehorende leesroosters is veel geschreven. Sinds het uitkomen van het Dienstboek wordt er in de protestantse kerken veel gebruik gemaakt van een oecumenisch leesrooster. De meeste lezingen volgen daarbij het na Vaticanum II herschreven leesrooster. Er kunnen vragen bij de tekstkeuzes gesteld worden[33]. In de catechese volg ik in grote lijnen de evangelielezing van het oecumenisch rooster. Ik sluit mij aan bij de mening van Schuman die de zondagsviering voluit Christusviering wil laten zijn, met bij voorkeur het evangelie als hoofdlezing, ‘gedachtenis van het voorgoed begonnen messiaanse begin.’[34]

Daarbij richt ik mij – in ieder geval wat seizoensbeleving - op de westerse mens. De in het liturgisch jaar voorkomende thema’s zijn echter universeel. De levensreis van Jezus is spiegel voor de levensweg van mensen. Het liturgisch jaar is een omvormingsmodel, een spirituele weg tot vorming van de christelijke identiteit.

 
2.4 Initiatie en omvorming

Wegman herinnert aan de paasbeleving van vóór de vierde eeuw ‘waarin de dynamiek van de weg van Jezus als model van onze levensweg heel duidelijk aanwezig is’.[35]  Recente publicaties zoeken steeds meer naar een antropologische basis voor liturgie, sacrament en het kerkelijk jaar.[36] Niek Schuman stelt: ‘De vraag klinkt: wat doet de liturgie met de oeremoties van leven en dood en met de ervaringen die daaraan ontspringen? (-) de liturgie erkent die ervaringen, ordent ze, helpt ons om met ze om te gaan en wijst ons een weg er doorheen. Dit ordeningskarakter van de liturgie vraagt om welgekozen woorden en doordachte thematieken, om de strijd met de opperste verwarring te kunnen aanbinden. Gezien in dat licht verbaast het niet dat de diepste wortels van de kerkelijke liturgie te vinden zijn in de viering van de Zondag en het Paasfeest. Want daar wordt werkelijk geordend bij het leven. Daar wordt twee keer twee weer vier: de Rechtvaardige zal niet sterven maar leven. Dat moet gevierd worden.’ De gemeente gedenkt de weg van Jezus ‘niet vanaf grote afstand, maar van nabij; als een weg die Hij voor haar gaat -, maar ook als een weg waarop Hij haar vóórgaat. Dat is toch de zin van álle liturgie en niet minder van de verhalen in het evangelie. [37].

 
Waar behoefte aan lijkt te zijn is initiatie, [38] een inwijding waardoor mensen in hun eigen leven het altijd werkzame Woord van God leren herkennen . Langs die weg worden zij ingetrokken in het nieuwe leven van Jezus Christus. In de mystieke traditie wordt dit omvorming genoemd. De vorm van het Woord van God vormt het concrete leven van de mens, de beelddrager vertoont het beeld dat hij/zij vanaf de geboorte draagt.[39]  Het gaat om een tweevoudig gebeuren: de tekst van het leven van Jezus verstaan én die betekenis in het eigen leven laten doorwerken. “In het verstaan wordt de lezer omgevormd door de tekst:’Dan is het Woord niet meer de wereld, die men ziet, maar de ogen om te zien; niet meer het landschap, maar de blik; niet meer een ding, maar licht’.”[40]

Het Woord van God dat klinkt in liturgie, dat spreekt in de bijbel, dat zichtbaar werd in het leven van Jezus, dat het ritme van het liturgisch jaar vormt, wordt pas werkelijk woord van God als het de persoon raakt. Openbaring en als-persoon-ontwaken zijn twee kanten van een en hetzelfde gebeuren.[41]

De eigen naam wordt spiegel van de Godsnaam. De eigen identiteit wordt een religieuze identiteit. Niet ik maar Christus leeft in mij (Galaten 2:20).


 
3. E-MAIL CATECHESE, EEN PROEVE VAN EXISTENTIËLE ZIELZORG LANGS DE LIJNEN VAN HET LITURGISCH JAAR

The unexamined life is not worth living (Socrates)

 
3.1 Inleiding

De huidige tijdsbeleving en tijdsdruk leent zich steeds minder voor leven op het ritme van het kerkelijk jaar. Steeds minder mensen zijn wekelijkse kerkgangers. De generatie die zich liet vormen door zich week in week uit bloot te stellen aan de werking van de liturgie op het ritme van het leven van Jezus Christus, sterft langzaam uit. De wijsheid van het liturgisch jaar als spirituele weg, als weg van omvorming en ontwikkeling van de eigen religieuze identiteit, zal opnieuw inzichtelijk en toegankelijk gemaakt moeten worden voor een andere generatie. Er kan geen vervanging zijn voor deelname aan kerkelijke vieringen waar het Woord op velerlei wijzen present is. De hier volgende catechese bedoelt de catechisant in te wijden in de relatie tussen het eigen leven en het christelijk geloof, langs de lijnen en de wijsheid van het liturgisch jaar. De zelfreflectie opdrachten sluiten aan bij het eigen leven en bij één van de teksten van de zondag, meestal de evangelielezing van het oecumenisch leesrooster, een enkele keer een psalm of andere lezing die de beweging van het liturgisch jaar volgt.

 
3.2 Opzet

“De eenheid van een tekst is niet gelegen in zijn oorsprong maar in haar bestemming.” De implicatie van die uitspraak is (-) dat de betekenis van een tekst wordt geproduceerd door de ontmoeting van de tekst met de lezer(es).[42] Deze catechese wil dan ook geen bijbelstudie zijn, maar een ontmoeting. Een ontmoeting wil zeggen: jezelf voorstellen en door vragen te stellen en te beantwoorden, elkaar beter leren kennen. Het gaat dus niet over het presenteren van opvattingen maar eerder iets als het kijken in een spiegel. Het is een gesprek tussen het levensverhaal van Jezus zoals vormgegeven in het liturgisch jaar (en verstaan door mij, mv) en het levensverhaal van de catechisant, met het oog op existentiële zielzorg.[43] Het uiteindelijke doel is het ontwikkelen van de eigen religieuze identiteit en het versterken van de verschillende competenties van de catechisanten.

 
De catechese die de basis vormt voor deze scriptie, liep van Advent tot Pinksteren. Dat is enigszins kunstmatig aangezien voleinding en advent op elkaar aansluiten en ook de ‘groene tijd’ na Pinksteren ook allerlei wijsheid bevat. Deze catechese zou ook een geheel jaar kunnen beslaan (zoals het inmiddels doet mv). Aangezien het leven van Jezus de rode draad in de opzet is, heb ik voor deze enigszins historiserende aanpak gekozen (en vanuit de praktische overweging dat kerkelijke catechese meestal stopt voor de zomer).

 
Het materiaal werd per e-mail aangeboden in zes blokken met één les (1 A4) per week (m.u.v. de paasweek, die geeft stof tot nadenken per dag). Aan het eind van elk blok geeft de catechisant per mail antwoord op een feedbackvraag, om de rode draad van het blok nog even naar voren te halen. Er is geen kontakt tussen de catechisanten, en maar minimaal met de begeleider. De catechisant wordt uitgenodigd eventuele vragen (persoonlijk of inhoudelijk) per e-mail te stellen. Verwacht wordt om (tenminste) de Kerst- en Paasviering bij te wonen. Via kerkblad en persoonlijke uitnodiging werd een proef-groep gevormd van zeven personen, 2 in de twintig, 2 dertigers, 3 veertigers, twee mannen en vijf vrouwen. Twee ervan gaan vrijwel wekelijks naar de kerk, twee gaan (hooguit) alleen met kerst en/of pasen, drie gaan af en toe met enige regelmaat. Aan het einde werd een evaluatieformulier toegestuurd. De overweging om per e-mail te werken kwam voort uit de drukke agenda’s van veel vooral jongere mensen.

Er kwamen signalen van belangstelling voor persoonlijke en religieuze vorming maar tegelijk bleek het vrijmaken en afstemmen van agenda’s bijna onmogelijk en ook vaak ongewenst. In deze opzet is er een grote mate van privacy, waardoor het makkelijker is om confronterende vragen toe te laten en het eigen leven onder de loep te nemen. Nadeel is dat er geen versterking optreedt door intensievere begeleiding, door groepsdynamieken en door input van anderen op de eigen vragen. Sommigen hebben in hun evaluatie ook aangegeven dit gemist te hebben, de meesten wensten dit echter niet. Het voordeel van e-mail is dat de woonplaats van de deelnemers niet van belang is, twee van de deelnemers waren zelfs woonachtig in een ander land.

 
3.4 Inhoud

Elk blok (4-7 weken) heeft een aandachtsrichting. Dit is een aanwijzing hoe te kijken en op te merken. Soms is de aandacht naar binnen gericht, soms naar de omgeving, soms op de grens van binnen en buiten. Dit volgt een natuurlijk ritme dat aansluit bij het overheersende kenmerk van de tijd van het liturgisch jaar (advent en veertigdagentijd meer naar binnengericht, epifanietijd meer omgevingsgericht etc.). De aanwijzingen hierover zijn bedoeld om meer alert te maken op de verschillende manieren waarop men aandacht voor het leven kan hebben. Het wil het bewustzijn van binnenwereld en buitenwereld en de grens daartussen verscherpen.

 
Het thema van elk blok wordt ingeleid. De thema’s karakteriseren m.i. de hoofdbeweging van dit deel van het jaar. De existentiële bestaanscategorieën (tijd, ruimte en transcendentie) die van Knippenberg hanteert, komen als vanzelf aan de orde. Ook is herkenbaar de klassieke mystieke weg van zuivering, verlichting en vereniging. Dit alles wordt in de catechese niet als zodanig benoemd, maar het vormt de achtergrond van de opzet. De opbouw is in grote lijnen als volgt:

 
In het adventsblok wordt de tijdslijn verkend. De periode van Advent is als een pelgrimsreis, op weg naar iets nieuws. Het thema is dan ook: ruimte maken voor iets nieuws. Zuivering en vereenvoudiging van het eigen leven komt aan de orde, evenals verwachting en vertrouwen.

 
In het blok van Kerst en Epifanie wordt de oorsprongslijn onderzocht. Hier gaat het om het erfgenaam zijn. Wat is (en wordt) je zomaar gegeven? Het verkent het basale bestaan en onderzoekt de al dan niet beleefde connectie met God. Het sacrament van de doop komt aan de orde. Thema is: kijk goed naar wat er zich onder je ogen bevindt en het geheim ervan zal zich openbaren.

 
Tussen Epifanie en Aswoensdag is het thema: leven uit het licht. De ruimtelijn komt in beeld: op welke wijze ben je mens en medemens (bewoner)? De deugden van geloof, hoop en liefde vormen de spiegel. Het thema van ‘verlichting’ speelt door het hele blok.

 
De veertigdagentijd heeft als thema: reizen door de woestijn. Hier worden de verschillende processen en competenties in het leven van de catechisant onderzocht: verandering-continuïteit; autonomie-heteronomie; individuatie-participatie; de autobiografische, de contextuele en de afhankelijkheidscompetentie. Zuivering staat op de voorgrond.

 
De Paasweek heeft, als hart van het kerkelijk jaar, een apart blokje met voor iedere dag een bijbellezing en één vraag om over na te denken. Thema: van dood naar leven. Doel van deze week is de weg van het Woord van God in de wereld te volgen en iets van de dynamiek daarvan te herkennen in het eigen leven. De hele mystieke weg tekent zich af in de lezingen van deze week.

 
Van Pasen tot Pinksteren heeft als thema: leven uit wat je gegeven wordt. Met name de ruimtelijn en de contextuele competentie worden vanuit dat perspectief uitgewerkt. Het sacrament van de Tafelviering wordt besproken. Kerndoel van dit blok is de verschuiving van perspectief: van eigen activiteit naar het meegeven met Gods activiteit. In het model van v. Knippenberg: het versterken van de heteronomie.

 
Voor elke week is er een spreuk (als reminder) en de tekst van de week plus toelichting. De spreuk dient als geheugensteun om het thema van de week mee te nemen door de dag heen, meestal is het een wijsheidsspreuk die in relatie staat tot de tekst. De spreuken heb ik overal vandaan verzameld.

 
De toelichting beoogt de tekst te verhelderen en verbinding naar het eigen leven te vergemakkelijken. Soms wordt een meer psychologische interpretatie van de tekst aangereikt, soms worden er enkele elementen uitgehaald, soms is er een theologische verduidelijking, soms is een symbolische toelichting toepasselijk, soms wordt het verhaal in context gezet. Uit de aard van de zaak tekent mijn eigen theologie zich af in deze toelichtingen.

 
Vervolgens wordt er een aantal vragen gesteld die de catechisant voor zichzelf kan beantwoorden op het bijgeleverde aantekeningenblad. Het onderzoeken van de eigen bestaanscondities in de spiegel van de verhalen is het uitgangspunt. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het model van v. Knippenberg, als het gaat om het verkennen van mensbeeld, processen, competenties en beleving van zin. Tegelijk is er aandacht voor de klassieke mystieke weg van zuivering, verlichting en vereniging. In de reflectievragen is bv. aandacht voor storende levenspatronen, voor vereenvoudiging van het leven, voor inzichtmomenten, voor het toevertrouwen aan de werkzaamheid van God. Tenslotte volgt er aan het einde van elk blok een feedbackvraag waarin het thema terug komt.

 
3.5 Enkele reacties op de eindvragen

Bij het nadenken over de vragen bij dit blok heb ik nagedacht over ruimte maken voor iets nieuws. Ik heb gemerkt dat toen ik eenmaal ruimte kon maken de nieuwe dingen als vanzelf op m'n pad kwamen. Het lijkt wel alsof zich steeds meer nieuwe dingen vanzelf aandienen wanneer er eenmaal ruimte voor is.  Het maken van die ruimte was voor mij wel een heel proces.

Ruimte maken voor "Het werkt in mij" i.p.v. "ik werk in mij". Dit is hetgene wat deze periode het meest typeert. Het loslaten van beelden, maar ook het bewustworden van beelden en daar dan ook niet meer bang voor zijn.

Zo ook het item grenzen aangeven en grenzen ontvangen. Moeilijk voor me. Grenzen gaven me een benauwd gevoel vooral als een autoriteit dat aangeeft. Maar bij nader inzien blijkt het zo te zijn, dat als ik grenzen aangeef of een ander aan mij dat dat juist meer ruimte schept en de grenzen bespreekbaar zijn. Veel opener dan dat ik dacht.

Wat ik elke keer weer verrassend vind is het aandacht hebben voor de gewone kleine dagelijkse dingen. Het is alsof je dan veel meer ziet en ontdekt, alsof je echt met andere ogen kijkt. Ik moet dat wel heel bewust doen anders zak ik snel weer terug in de oude manier van kijken.

Bij de vragen over de eerste week kwam naar boven dat voor mij de woestijn de situatie is/zou zijn als ik geen controle zou hebben en de emoties de overhand krijgen. Opeens besefte ik dat ik misschien wel mijn leven lang bezig ben met het vooral niet de woestijn in lopen. En het besef dat ik nu een voorzichtige stap in die woestijn aan het doen ben.

Mijn angst voor mensen uit zich heel vaak in mijn gebogenheid naar hen, zich soms vernauwend in perfectionisme.

Ik vond het een eye-opener om op deze manier naar de invulling van de kwaliteiten geloof, hoop en liefde te kijken. Het was wel confronterend, omdat ik ontdekte dat er voor mij nog erg veel te leren/ontdekken is als het gaat om leven vanuit vertrouwen/ overgave en met verwachtingen/durf.

..dat ik gemerkt heb dat verwarring nodig is om zicht te krijgen op wat er gaande is met mij. Niet dat het makkelijk is en het prikt/snijdt voor mijn gevoel zo nu en dan aan alle kanten.

Een ander belangrijk inzicht is wat in week 3 genoemd wordt: het besef dat ouders je verbinden met een tijd die groter is dan jezelf. Het is voor mij heel belangrijk het gevoel te hebben dat ik deel uit maak van een groter geheel. Het gevoel dat ik hier niet als los element ben, maar verbonden ben met wat er voor mij was en wat er na mij zal komen.

Op één of andere gekke manier heb ik de indruk dat de bron van bitterheid aan het opdrogen is, nu ik me zeer bewust openstel voor de Andere.

Het bijzondere eraan vind ik dat het voor mij een ontdekkingsreis is die naast verwarring toch ook zaken helder maakt. Alsof je een deur opent en daarachter een ongekende ruimte vindt.

 



[1] Horizontale tijd heeft vertikale tijd verdreven. Yorick Spiegel, in zijn artikel Religion und Zeitstructurierung, in: D. Georgi et al. (red). Religion und Gestaltung der Zeit, Kampen, 1994, p. 136-146, laat zien hoezeer de huidige tijdsbeleving de mogelijkheid tot het beleven van transcendentie uitsluit. De toekomst is iets dat je zelf maakt, niet iets dat je nadert. Biologische tijd en abstracte tijd (dwz, tijd zonder betekenis, alleen als mogelijkheid om iets in te doen) zijn gescheiden. Eeuwigheid is horizontaal: vóór ik er was en nadat ik dood ben. Begin en einde van het leven worden bovendien zoveel mogelijk uit het bewustzijn verdreven en geven geen opening meer naar het transcendente. Manfred Josuttus voegt daaraan toe dat alleen geboorte en dood raken aan het tijdloze– en dat daarmee aan ieder mens een specifieke tijd-ruimte gegeven wordt waarbinnen het leven  zinvol ervaren kan worden. Als de dimensie van ruimte – en dus van grenzen, ontbreekt, is het voor de mens niet mogelijk om zinvolheid, doel en vervulling te ervaren. Eindigheid is ook identiteit, zegt Josuttis. Als het heden wordt versmald tot het nu, en verleden en toekomst afwezig zijn in het bewustzijn, blijft het leven fragmentarisch. Maar de pastor staat tussen verleden en toekomst, aldus Josuttis. Hij of zij werkt juist op die breukvlakken van het leven, bij geboorte en dood, is aanwezig bij de gaten van het bestaan. M. Josuttis, Der Pfarrer ist anders. Aspekte einer zeitgenössischen Pastoraltheologie, München, 1991, 128-146, (Der Pfarrer und die Zeit)

[2] Zoals o.a. Levinas in al zijn werk benadrukt, gaat er aan de relatie tot zichzelf altijd de relatie tot een ander vooraf. Christopher Lasch betoogt dat narcisme niet langer een individuele neurose is, maar dat de westerse cultuur zelf narcistisch is geworden – als blijkbaar de beste manier om zich te verhouden tot de spanningen van het moderne leven: “The prevailing social conditions therefore tend to bring out narcissistic traits that are present, in varying degrees, in everyone.” P. 304, The culture of Narcissism: American Life in an Age of Diminishing Expectations, C. Lasch, 1979, Norton&Company.

[3] In de woorden van het Bristol-rapport (1968) van de Wereldraad van Kerken:

Christus is (..) de nieuwe mens die het historische proces naar zijn uiteindelijke doel leidt (..). De oude, adamitische mensheid was het startpunt van de geschiedenis; een nieuwe, pneumatische mensheid, gevormd rondom de nieuwe mens, de verrezen Christus, is het doel van de geschiedenis. Dit alles levert ons het beeld op van één grote beweging van laag naar hoog, die door verzoening en verlossing heen op zijn laatste doel is gericht, een verheerlijkte mensheid namelijk in volle gemeenschap met God. Van dit doel is de verrezen Christus de garantie en de eersteling. Geciteerd in God, een open vraag, theologische perspectieven in een cultuur van agnosme, Anton Houtepen, Meinema, Zoetermeer, 1997  p.193.

[4] Hadewich, Beatrijs en  Alijt Bake zijn drie voorbeelden van invloedrijke vrouwen wiens visioenen sterk gekoppeld waren aan het liturgisch jaar. Visioenen zijn te verstaan als intuïtieve verbeeldingen van theologie, ook wel mystieke theologie genoemd. Bruno Borchert, in zijn standaardwerk  Mystiek, noemt een mysticus een voortrekker. “Hij heeft een bepaald aspect van het leven tot inzet van zijn eigen leven gemaakt. Voor een gezonde cultuur zijn zulke voortrekkers nodig. Zij zorgen ervoor dat de vele aspecten van het leven ook levend blijven.  Mystiek, geschiedenis en uitdaging, Gottmer, Haarlem, 1989, p. 16.  Anton Houtepen refereert naar de zogeheten awareness-psychologie : ‘de religieuze ervaring wordt daarin verstaan als ‘disclosure’ en ‘blik’ (Van Buren) en deze ‘disclosures’, ervaringen van ontkramping en ontgrenzing, zijn de voertuigen van Gods openbarend handelen met mensen in hun geschiedenis. Elk moment van die geschiedenis is een unieke kans voor de godsontmoeting, open-ended, gericht op de waarachtigheid en de authenticiteit van het subject dat ‘zichzelf’ wordt.” P. 373, in: God, een open vraag.

[5] Tjeu van Knippenberg, Existentiële zielzorg, tussen naam en identiteit. Meinema, Zoetermeer, 2005. Hij meent: ‘Luister goed naar het levensverhaal en de ziel ervan zal zich openbaren’. P.12,13.

[6] Een minimaal transcendentiebesef is wanneer dat wat het eigen leven overstijgt geheel immanent wordt gezien: op een horizontale tijdslijn die zich vóór en na de eigen tijd uitstrekt. Een maximaal transcendentiebesef is aanwezig als alle levenstijd verbonden is met de scheppende kracht van God, dwz, als er ook besef is van een ‘verticale tijd’ – ofwel de notie van tijd en eeuwigheid in onmiddellijke relatie. Zie ook noot 1. Beatrijs van Nazareth noemt zeven manieren waarop de liefde van God werkzaam kan zijn in een mens. Ze beschrijft nauwkeurig wat er gebeurt als tijd en eeuwigheid, transcendentie en immanentie, rechtstreeks op elkaar betrokken raken. Jos Huls zegt hierover:  In de zevende – en heftige - manier voert Beatrijs ons binnen in de eeuwige werkelijkheid van God als de uiteindelijke bestemming van de minneweg. Hiermee wordt de onophefbare spanning aangegeven die bestaat in de onmiddellijkheid van ons schepsellijk bestaan en het goddelijk bestaan dat zich – aan tijd en ruimte voorbij – voltrekt in de onmiddellijkheid van het eeuwige nu van de schepping.” De zeven manieren van Minne, Beatrijs van Nazareth, ingeleid en vertaald door  Jos Huls, Ten Have, Baarn, 2002, blz. 34.

[7] Aldus Martin Buber, die ‘de bijbelse godsvrucht’ als de oorsprong van alle religieuze werkelijkheid ziet. Dit gaat om de sfeer van ontzag, huiver, schroom. Geciteerd en toegelicht door Kees Waaijman, Mystiek in de psalmen, Ten Have, Baarn, 2004, p.79-89.

[8] Zie ook deel II: Ziel,  van v. Knippenberg, Existentiële zielzorg

[9]  “Er tekent zich een verschil af tussen wat men is enerzijds en wat eigenlijk mogelijk is anderzijds. Dat laatste – wat eigenlijk mogelijk is – heeft niemand nog in beeld. Maar het kan soms even oplichten, als verschil ten aanzien van alles wat men wél in beeld heeft. Het is waarheid waarvan de eigen waarheid slechts een klein fragment is, maar waarmee men wel – als in een verschil – ten diepste verweven is. Mystieke teksten, maar ook de Schrift zelf, brengen dit verschil in verband met God, met de Verborgene die het bestaan steeds opnieuw geboorte ontlokt, met de Verborgene die ten leven roept. Deze teksten brengen ‘wat mogelijk is’ niet precies in beeld, maar in beeldspraak en vergelijkingen poneren zij een vergezicht, dat – ofschoon niet in detail zichtbaar – toch trekt en roept.” Frans Maas, Spiritualiteit als inzicht, Meinema, 1999, p.16

[10] Kees Waaijman, in zijn naslagwerk  Spiritualiteit, vormen, grondslagen, methoden, Kok Kampen, 2000 wijdt een heel hoofdstuk aan deze lekenspiritualiteit. (zie met name p.32-46)

[11] Bernardus van Clairvaux, Een brief over het beminnen van God (uit een werkvertaling van drs. Thijs Rutten, niet gepubliceerd). Augustinus spreekt over God als medebeginsel van de menselijke werken.

[12] R.F. Baumeister, in zijn boek: The Meanings of Life, New York, The Guildford Press, 1991, noemt 4 essentiële behoeften wiens vervulling noodzakelijk zijn voor het beleven van zin en betekenis: een doel in je leven hebben, een richting op gaan; gevoel dat het eigen handelen gerechtvaardigd is; eigenmachtig zijn, in controle; zelfrespect en respect van anderen (meestal door je beter te voelen dan anderen). Het voordeel van v.Knippenberg’s polariteiten is dat zijn model dynamischer is, en aangeeft dat elk gevonden evenwicht steeds weer bijgesteld moet en zal worden onder invloed van de concrete levensomstandigheden.

[13] Deze competentie lijkt op de narratieve identiteit van Paul Ricoeur, met name zijn ipse-identiteit, datgene wat niet gelijk blijft maar wel de continuïteit van het levensverhaal waarborgt. In P.Ricoeur, Soi-même comme un autre, 1990, Seuil, Paris

[14] Karl Rahner, zoals geciteerd in Tjeu van de Berk, Mystagogie, inwijding in het symbolisch bewustzijn, Meinema 1999, p.52

[15] Joost Jansen, in:  Lezen in Fragmenten, de bijbel als liturgisch boek, red. Gerard Lukken en Jeroen de Wit, uit de serie: liturgie in beweging 2, Gooi en Sticht, Baarn, 1998,  p.56

[16] Aldus Marius van Leeuwen, in De weg van de liturgie (deel I), eindred. P.Oskamp en N. Schuman, Meinema, 1998, p. 53, in het hoofdstuk: Een weg in tijd en ruimte (p.53-66) .v. Tongeren zegt: Liturgie wordt niet gevierd los van de bestaande tijd, maar in het ritme van de gegeven tijdordening. (-) Het komt alleen maar tot zijn recht in samenhang met de kosmische tijdsindeling en het daarop gebaseerde burgerlijk jaar. In de liturgie gaat (deze) cyclische tijdsindeling een verbinding aan met de lineaire tijdsopvatting. (-) herhaling wordt er verbonden met een progressief voortgaande beweging op weg naar de eindtijd en de wederkomst. (p.42,43). In het ritme van de tijd, over de samenhang tussen tijd en liturgie, Louis v. Tongeren, Gooi en Sticht, Baarn, 1999. Over het probleem van de huidige platte tijd, zie noot 1.

[17] v. Knippenberg, Existentiële zielzorg p.77

[18] Of een door N.Schuman zo verfoeide ‘nabootsende historisering van die heilsfeiten’ waar beslist ‘geen voet aan gegeven moet worden’ , in Nieuwe Wegen in de liturgie – de weg van de liturgie, een vervolg, eindred. M. Barnard en N. Schuman, Meinema, Zoetermeer, 2002, p.132

[19] Zoals Gerard Lukken het formuleert: “Het is een actief gedenken, een weer levend maken, een dóórtrekken en uitwerken van oude, wezenlijke ervaringen. (..) Het blijkt van het grootste belang is dat er herdacht wordt. Dan alleen kan de toekomst een kans krijgen en kan de bevrijding die ooit is begonnen, uitgewerkt worden.”  Gerard Lukken in Lezen in Fragmenten: p.16. Monshouwer refereert naar de kairos, het beslissende moment, het uur, als basis voor de ordening van de zondagen en de feestdagen. ‘Alle tellen en ordenen van de tijden is toekomstgericht, open naar morgen. (-) De sabbat is een voorproefje van het eeuwig leven, een voorsmaak van het koninkrijk ’ p. 124, 125, De weg van de liturgie.

[20] Ik gebruik de titel Jezus Christus om het geheel van dit ‘Woord’ aan te duiden: de persoon van Jezus én de wijze waarop hij ervaren werd en wordt door zijn leerlingen.

[21] In de samenvatting van Gerben Heitink, in Letter en Feest, red. M.Barnard, G. Heitink e.a., Meinema, Zoetermeer, 2004, p.79.

[22] Eckhart zegt daarover: Het voedsel dat wij voor ons lichaam tot spijze nemen, wordt in ons veranderd, maar de geestelijke spijze die wij opnemen, verandert ons in zichzelf. In: Waar God naamloos is, red. Hasso Schelp, Miranda Uitg. 1994, p. 77

[23] “Gedenken was toen ‘omzien naar de toekomst’, naar de tijd van de Messias en naar het Rijk van God. Daarop was de hoop gericht en die hoop werd ingegeven door het geloof in God, die trouw is aan zijn beloften. Die gedachtenis omvatte het verhaal van de Levende, Jezus: dat verhaal werd doorgegeven, de toekomst in, op weg naar de messiaanse tijd.” Herman Wegman, in: Voor de lange duur, bijdragen over liturgie en spiritualiteit, Gooi en Sticht, Baarn, 1999 p.91

[24] Jean Daniélou, S.J., in Bijbel en liturgie, Desclée de Brouwer, Brugge/Utrecht, 1964, p. 449. Anton Houtepen noemt hem protokos, eerstgeborene, en zegt: ‘ Jezus is van God om zo te zeggen de eerste afdruk, hij geeft van God de ware indruk, hij is het origineel van God, geen kopie (-). Maar hij is tegelijk het origineel van de mens, een nieuw type mens, de laatste Adam, een nieuwe schepping ..’ p.263 in: God, een open vraag.

[25] Louis van Tongeren, In het ritme van de tijd, p.73

[26] 4. Het domein van God ziet Houtepen in de ontgrenzing van de historische tijd door het eschaton dat nu reeds werkzaam is in alle leefgebieden van het bestaan. Het kairos in Jezus Christus kleurt de chronos van de mens. De wijze waarop dit gebeurt vormt de heilsgeschiedenis – dwz. een narratieve structuur, gevormd en steeds weer bij de tijd gebracht in de hermeneutische gemeenschap van zijn leerlingen. God is dus geen aangeplakt aspect van het menselijk bestaan en niet los van natuur, geschiedenis en verhaal verkrijgbaar. De concrete gebeurtenissen van het leven vormen de plek en de tijd waar mens sporen van God aantreft. Dit is niet objectief bewijsbaar maar een uit de verhalen opkomend en door de verhalen gekleurd besef. De sporen hebben een richting, een telos: het rijk Gods zoals voorzegd in de verhalen van Israël en voorgeleefd in het leven van Jezus Christus. De sporen hebben een werkingskracht: zij trekken naar voren toe, in het bewustzijn van het verleden en door middel van omvorming van het heden. In de fragmenten van het concrete bestaan vormt deze beweging van God het samenbindende en omvattende geheel, zonder daarbij de vrijheid van de mens geweld aan te doen. Gods werking in geschiedenis en verbeelding valt te omschrijven als een hartstocht voor het mogelijke, dwz. de steeds weer openbrekende kracht van de toekomst voorkomt dat deze niet méér zal zijn dan herhaling van het verleden. Voor de christen is Jezus Christus niet alleen een disclosure-moment 2000 jaar geleden, maar tevens de nog altijd Aanwezige die mensen opent voor Gods toekomst door de heilshistorische werking van zijn levensverhaal. In: God, een open vraag, hoofdstuk 4.

[27] Sprekend over de aanduiding: Woord van God, zegt Cohen Stuart: ‘ zo verbindt de proloog van Johannes scheppingswoord, openbaringswoord en vleesgeworden Woord. Het zijn drie gestalten van het ene Woord. Het is telkens hetzelfde Woord, waarvan we op verschillende manieren kennis kunnen nemen’. Cohen Stuart, Joodse feesten en vasten, Ten Have, Baarn, 2003, p.128

[28]Aldus Lammens, geciteerd door Heitink in Letter en Feest, p.81. Frans Maas zegt hierover (in zijn bespreking van de theologie van Karl Rahner): “In verband met God is niet het referentiële maar performatieve karakter van de taal primair. Dit betekent dat het woord God niet in de eerste plaats naar een buitentalige werkelijkheid verwijst, maar iets doet en iets aanricht.” p.143, in: Spiritualiteit als inzicht.

[29] Jean-Jacques Suurmond, Het spel van Woord en Geest, aanzet tot een charismatische theologie, Ten Have, Baarn,1994, p.111

[30] Waaijman, Mystiek in de psalmen, p.18-20

[31] Anton Houtepen is hier wel wat hijgerig: God is (-) het voorland van het zijn, de mogelijkheid van ons bestaan: God gaat voor ons uit, zegt de Schrift, wij hebben het nakijken.  P.255, in: God, een open vraag.

[32] In:Lange duur,  p.147

[33] Niek Schuman stelt er een aantal in zijn bijdrage in Nieuwe wegen in de liturgie .Wordt er gekozen op grond van verband tussen NT en OT teksten? Is het niet eenzijdig gegrond in de jaarseizoenen van het westen? Moet er niet meer verscheidenheid in roosters komen ten behoeve van de verschillende soorten vieringen? Hoe inclusief is de tekstkeuze? Is het wel gewenst om aan zulke strakke leesroosters vast te zitten? Steeds meer mensen gaan niet wekelijks ter kerke en volgen dus niet de doorgaande lezingen. Hier zal ik niet op deze discussies ingaan, maar ga uit van de (evangelie)lezingen die in het oecumenisch leesrooster zijn opgesteld. Nieuwe Wegen,  p. 115-132

[34] In: Nieuwe wegen, p.128

[35] Lange duur,  p.247. Hij zegt hier: Men beleefde dit leven van Jezus als een heilsproces, dat in de geloofsbelijdenis tot uitdrukking werd gebracht. (-) Jezus’ leven was de inzet van Gods redding van de wereld.

[36] Paul Post refereert naar Meßner die als uitgangspunt heeft dat ‘de materiële scheppingswereld het onontkoombaar medium en mileu is voor godsontmoeting en lofprijzing, en dat steeds gedacht en gewerkt wordt ‘von der konkreten gottesdienstlichen Erfahrung und Handlung her’, in Letter en Feest, p.138

[37] p.208, Letter en Feest, citaat van Schuman

[38]In de monastieke gemeenschap van Grandchamp vormt het liturgisch jaar de ordening van het leven. Zij pogen in hun vieringen met hun gasten ‘de bijbelse boodschap te enten in het leven van de jongeren’. ‘Wellicht zijn wij in de kerk van zo’n actualiserende herinnering wat vervreemd. Het verhaal van de bijbel klinkt zelden door in ons levensverhaal. Wij herkennen het bijbelse verhaal in elk geval maar weinig. Dat is jammer. Het toont dat wij allen toe zijn aan initiatie.

(-) Het is heel ons menszijn dat wordt geraakt, met daarbij de diepe lagen van ons gevoel en onze emotie, met onze ontgoochelingen en onze verlangens. (-) Gods geschiedenis wordt langs de liturgie weer een bron van energie en vitaliteit. (-) Een bijbelse liturgie biedt onderdak voor de ziel.”   Lode Aerts in: Jonge mensen bij de bron : liturgie in Taizé, Nieuwe wegen, p.154, 155

[39]  Dit is ook de basis van de eerbied voor heiligen. “In het leven van de heilige wordt het heilzaam handelen van Jezus voortgezet.”, aldus Louis van Tongeren, in: In het ritme van de tijd, ibid, p.52

[40] Kees Waaijman die hier C. Boff citeert,in:  Spiritualiteit, blz.761. De klassieke uitdrukking voor dit innerlijk licht is lumen fides, of, in de reformatorische traditie: testimonium interium Spiritus Sancti. Over het omvormingsproces, zie ook Waaijman’s hoofdstuk ‘Het omvormingspoces’, p.452-478

[41] Aldus Levinas, geciteerd door Waaijman, Spiritualiteit, p.760

[42] Rouwhorst in Letter en feest, p.144

[43] Houtepen wijst erop dat (..) ‘overgeleverde, canonieke teksten een viervoudige hermeneuse van het bestaan weerspiegelen én mogelijk maken: ze leren ons wat er gebeurd is, wat ons daarin tot geloof brengt, wat we op grond daarvan te doen hebben en waar dat alles toe dient. (..) Het gaat (..) niet slechts op de juiste interpretatie van de tekst, maar om het juiste gebruik ervan in het leven en samenleven, niet om het gelijk van de interpreet, maar om het geluk van de lezer.” P. 389, God, een open vraag.


Sporen van God
Kun je iets van God merken ? Misschien wel.
Map
Info