Suster Bertken
Berta Jacobs was een non van ongeveer dertig jaar toen zij zich vrijwillig liet opsluiten in een klein kamertje (een kluis) dat aan de Utrechtse Buurkerk was gebouwd. Het was rond 1456. Ze leefde er onafgebroken 57 jaar als Suster Bertken. Door een venster naar de kerk kon ze deelnemen aan de vieringen, een buitenluik ging 's middags open zodat mensen haar om raad of gebed konden vragen. Zo werd ze ook voorzien in haar levensbehoeften. In de loop van de tijd werd ze erg bekend, o.a. door gedichten en meditaties die ze opschreef. Ze leefde erg sober, at geen vlees en zuivel, liep op blote voeten in haar onverwarmde cel, en droeg een ruw kleed. Dat alles gaf haar een reputatie van grote heiligheid. Toen ze stierf, was de belangstelling enorm. Een paar jaar na haar dood werden er twee boekjes van haar hand in druk uitgegeven. Daarmee werd ze de eerste vrouw in Nederland waarvan teksten werden gedrukt. Ze inspireert nog steeds: er zijn theatervoorstellingen en zelfs een opera over haar geschreven. Een Utrechtse wandelroute brengt je langs wat monumenten.
Hieronder zie je een kleine impressie van waar ze leefde. Daaronder een artikel over haar.
Er staan twee podcasts over haar teksten op deze site (of op Soundcloud).
Uit een van haar liederen (No. VII, in de vertaling van José van Aelst e.a.):
Nu luister, ik zal een nieuw lied aanheffen:
de liefde, de liefde, zij wil mij steeds dwingen
dat ik mij verheugen zal,
maar ik ben hier beneden in een dal.
Ik hoop dat ik de liefde nog goed zal leren kennen.
Het verdriet, het verdriet, daar zal ik mee beginnen.
Zij zal mij er ook toe brengen
de zang van de duif te zingen in het dal.
Nu laet ons jubileren!
De inspiratie van Suster Bertken, een Utrechtse kluizenares
Heel Utrecht liep uit toen zij begraven werd. De grote Domklokken luidden voor Berta Jacobs, 87 jaar oud en al 57 jaar ingemetseld in een kamertje (kluis) bij de zogeheten Buurkerk. Niet dat er een grote begrafenisstoet was – de cel waarin deze Suster Bertken had gewoond, werd ook haar grafkelder. Het was ‘in het jaar onzes Heren 1514, dat van de aarde heengegaan was de devote maagd Berta Jacobsdochter, vol goede heilige werken’, zoals haar overlijdensbericht noteert.
Achtergrond
Berta was de buitenechtelijke dochter van de Utrechtse priester en prelaat Jacob van Lichtenberg. Deze had zowel op politiek gebied als in de kerk een invloedrijke positie. Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat priesters een gezin hadden. Haar vader zorgde waarschijnlijke voor een goede opleiding voor haar en na zijn dood erfde ze een lijfrente. Mogelijk trad Berta eerst in bij het Regulierenklooster waar ze kennis maakte met de geschriften uit de Moderne Devotie. Dat was een kerkelijke vernieuwingsbeweging met veel nadruk op de persoonlijke omgang met God, het lijden van Christus omwille van onze verlossing en een sobere levensstijl.
Toen ze 30 was, liet ze van haar erfenis een kluis bouwen aan de Buurkerk, in het centrum van Utrecht. Deze kluis had twee vensters, een naar de kerk zodat ze de vieringen kon bijwonen, en een naar buiten toe. Daar ging ’s middags gedurende één uur het luik open, zodat mensen een gesprek met haar konden voeren, en waar voor haar levensbehoeften gezorgd kon worden. Het was niet bepaald een rustig en stil bestaan. Haar buitenvenster was vlak bij de verschillende markten en de kerk zelf was tevens een vergadercentrum. Suster Bertken koos voor een streng ascetisch leven: ze nam geen vlees en zuivel, ze liep blootsvoets in haar onverwarmde kluis en droeg een ruwharen kleed op haar huid, onder haar rok. In de loop van de jaren groeide haar faam als raadsvrouw en heilige.
Inspiratie ook vandaag
Suster Bertken werd de eerste Nederlandse vrouw van wie teksten in druk verschenen. Een paar jaar na haar dood werden verschillende geschriften van haar gepubliceerd: overdenkingen onder meer over Kerst en Pasen, een dialoog tussen de ziel en Christus, gebeden en een aantal ‘liedekens’. Die laatste hebben ervoor gezorgd dat zij ook een plaats heeft gekregen in de Nederlandse literatuurgeschiedenis.
Suster Bertken inspireert nog steeds. In de omgeving waar haar kluis heeft gestaan (na haar dood al snel afgebroken wegens een verbouwing aan de kerk), zijn kleine monumenten aangebracht.
Een steen met een afbeelding van haar inkluizing bij de markt, een gedenksteen in het trottoir, een kunstwerk, een kleine gedenkhoek en een luidklok genaamd Bertken in de verkleinde Buurkerk, tegenwoordig het Speelklokmuseum. Zij is opgenomen in de recente wandelgids Vrouwen van Utrecht. Niet alleen draagt een Utrechtse studentenvereniging haar naam, er zijn ook verschillende theaterproducties aan haar gewijd. Sommige van haar liederen zijn op muziek gezet, haar ‘kerstvisioen’ is verschillende malen voorgedragen.
In 2010 werd de opera Suster Bertken, geschreven door Rob Zuidam, opgevoerd in het Amsterdams Concertgebouw. Zuidam schrijft: ‘Wat mij fascineert aan de teksten van Suster Bertken, is de merkwaardige discrepantie tussen de krappe ruimte waarin ze geschreven werden, en de onmetelijke afstanden die worden afgelegd in de visioenen die erin beschreven staan.’
De dichter Gabriël Smit mijmert over haar in zijn bundel Ik geloof (1957). Hij groeide op in de buurt waar Bertken ooit ingekluisd was. Uit zijn laatste gedicht:
“Hoe is het oog van wie met engelen spreekt?
Helder, lichtblauw en onuitsprekelijk lief,
louter de hemel op een dag in mei,
zelf hemel, licht van licht, maar hoe
dan eeuwig in die dichte kluis? Er is
een hofje bij, ik dacht: daar zit ze vaak
en kijkt naar boven, maar nee, dat doet
ze niet. Ze kijkt naar zeven bloemen,
een vlieg, wat mieren of een spin
tegen de dikke muur. De hemel is niet
boven maar overal waar God, die alles
is in alles, aandacht schept, waar
engelen kunnen komen om te spreken
tegen het licht van ogen die gelukkig
zijn met het nabije. Hoe minder, hoe
meer. Honderd jaren kan het duren voor
je een vlieg verstaat en je begrijpt
wat die in Gods naam tot je spreekt.
Zij wist het al, in nog geen vijftig.”
Mediteren met verbeelding
Zoals Gabriël Smit doet met Suster Bertken, zo mediteert Bertken met behulp van haar verbeeldingskracht over Christus. Ook zij wil zo tot de diepere betekenis van de verhalen doordringen. Ze stelt zich levendig voor hoe het was voor Jezus op zijn lijdensweg, of voor Maria en Jozef in de Kerstnacht. Haar verbeelding wordt gevoed door de liturgie van de kerk, de Bijbel en de religieuze geschriften die ze las. Soms nemen de meditaties haar mee voorbij aan haar eigen fantasie en worden het visioenen. Deze noteert ze. Kenmerkend daarvan is de jubelende toon, het overdadige prijzen van God, Christus en Maria. Telkens weer lopen haar visioenen uit op grotere dankbaarheid, vreugde, overgave en godsvertrouwen.
Kerst als verlichtingservaring
In haar kerstvisioen beschrijft ze de bevalling van Maria. ‘Zo stond zij, van de aarde verheven, omringd door veel engelen van de drie koren, die haar ten dienste stonden, en de dauw straalde van haar kostbaar lichaam juist alsof zij omhuld was met een helder blinkende wolk waardoor heen de stralen schenen van het goddelijk licht waar zij van binnen vol was. (-) In de hoge verborgen stilte, in de diepste genieting waarin zij was, baart God in haar geest zo’n hoge onomvatbaarheid (onbegrypelicheit), dat haar geest zich zo buitengewoon verheugde, dat de gewone jubel in haar tot volledige rust verstilde. Toen zij zo stil in wonderlijke vrede verkeerde en haar geest zeer hoog verheven was, toen baarde de moeder Gods haar zoon zo snel zonder hinder of letsel, te vergelijken met een pijl die door de lucht vliegt.’
Dit zou een beschrijving van een verlichtende ervaring kunnen zijn. Maria is transparant geworden, doorlicht, omgeven door een wolk, bijbels beeld van de nabijheid van God. Ze raakt voor zichzelf verborgen. Wat in haar als licht al aanwezig is, komt nu in stralen naar buiten. God ‘baart’ als eerste, namelijk in de geest van Maria. Daarna bevalt Maria in haar lichaam van Gods Zoon. Niet te begrijpen of te omvatten is het als God een mens tot woonplaats maakt. Alles verstilt, zelfs de eigen lofzang komt tot rust. Haar geest is verheven zodat haar lichaam het aardse werk kan volbrengen. Dan is er geen beletsel meer voor de geboorte – zonder enige tegenwerking, hinder of pijn wordt het Christuskind geboren.
Bertken besluit: ‘Hierna bracht zij met grote overgave dank aan de Heilige Geest, die wonderbaarlijk in haar gewerkt had en met zijn goddelijk vermogen alles onbegrijpelijk glorierijk tot stand had gebracht. En zij begeerde met een hart vol vreugde voor eeuwig te voelen de goddelijke goedheid en zonder ophouden te eren en ten zeerste te prijzen de volmaakte Drievuldigheid: Vader, Zoon en Heilige Geest, één eeuwige, almachtige God in eeuwigheid zonder einde.’
Godlike wil
Veel van de overwegingen van Suster Bertken eindigen met dit gebed: ‘Moge uw goddelijke wil in mij eeuwig zonder einde geschieden.’ In de mystieke traditie wordt de liefde verbonden met de wil. Als Jezus bidt: ‘Mij geschiede naar uw wil’, dan gaat het om de liefdeswil van God. Dat díe wil mag geschieden, nu en altijd, dat is ook Bertkens verlangen. Die wil geschiedt, dat wil zeggen: is werkzaam, actief, trekt een spoor. Ze probeert niet zozeer haar eigen wil in overeenstemming met die van God te brengen, maar bidt dat zij in haarzelf zal voelen hoe groot de liefde van Christus is. Dan zal deze vanzelf haar eigen wil bijsturen en omvormen tot de liefdeswil van God. Want Christus is ‘de allerbeste bron van alle goedheid’.
Ze bidt: ‘Wil mij zuiveren door uw brandende liefde, zodat geen onvolmaaktheid in mij blijft, waar ik u, mijn schepper en verlosser, mee mishaag en ik verlang met heel mijn hart dat uw goddelijke wil in mij zal geschieden nu en eeuwig zonder einde.’
Nu laet ons jubileren!
‘Nu laet ons jubileren, uut minnen, doer verstant
Ende dat in veel manieren, die tijd is hier te hant.
Laat ons nu jubelen, uit liefde, uit begrip,
En dat op velerlei manieren, het is nu de juiste tijd’.
Suster Bertkens geschriften buitelen over van lofprijzingen voor Christus en God (die zijn niet altijd te onderscheiden). Er komt geen einde aan de manieren waarop zij Christus en zijn liefde voor de mens bezingt: ‘O schepper van alle schepselen, koning der koningen en Heer der Heren, uw goedheid, uw heerlijkheid, uw zeer verheven waardigheid gaan zeer ver boven alle verstand. Alle lof die getoond kan worden door alle schepselen boven in de hemel en beneden hier op aarde, kan nooit genoeg zijn om uw zeer hoge, onbegrijpelijke waardigheid volkomen te prijzen. O grote koning, in uw onbegrijpelijke, heerlijke, zeer hoge waardigheid bent u volkomen aan uzelf bekend. U bent de volmaakte lofprijzing voor uzelf.’
Geen engel of mens kan God toereikend prijzen en danken. Alleen God kan God volmaakt eren. Christus dus – of een mens met wie Christus is verenigd. In een ‘devoot gesprek tot Jezus op de Olijfberg’, zegt haar ziel: ‘U dorst ernaar mij zalig te maken en ik dorst ernaar zalig te worden, o zaligmaker, u bent mijn zaligheid, u bent het waar ik naar dorst, verzadig mijn verlangen door uw zoetheid. (-) Wat zal een zoete vereniging kunnen verhinderen, waar een verlangen is?’
Ic voel in my een vonkelkijn
Een leven lang opgesloten te zitten, hoeft blijkbaar geen deprimerende zaak te zijn. De geschriften die Suster Bertken in haar kluis schreef, blijven inspireren. De blik op Christus, die haar teksten geven, maakt het hart ruim en vrolijk. Ze richten de aandacht weg van onszelf op wat Gods liefde wil bewerken. Dit zijn woorden van een hartstochtelijk levende vrouw:
‘Ik voel in mij een vonkje.
Het geeft licht in mijn ziel.
Daar wil ik mijn aandacht op richten.
De liefde is er volkomen toe in staat
Daar een vuur van te maken’ (uit lied 9)
Alle citaten zijn genomen uit: Mi quam een schoon geluit in mijn oren, het werk van Suster Bertken, uit de serie Middelnederlandse teksten, Hilversum, 2007
(eerder verschenen op Herademing/theologie.nl)