Joost Zwagerman

Joost Zwagerman
1963-2015


Deze gedichten komen uit het boek:  dichtersvisioen, mystieke duidingen van de laatste gedichten van Joost Zwagerman, Jos Huls&Hein Blommestestijn, met afbeeldingen van Luuk de Haan .

Voor toelichting op de teksten, kijk bij Mp3 cursussen

  

Lief

Mijn lief, wees alsjeblieft

heel lief voor mij, nu God

mij denkelijk heeft uitgewist.

Mijn lief, blijf alsjeblieft

heel dicht bij mij. Misschien

word ik door God gemist.

Mijn lief, vertrouw ook

nu op mij. Ik ben niet weg,

God ademt mij. Mijn lief,

wees alsjeblieft heel lief

voor mij. Misschien heeft God

Zich in mijn dood vergist.


Niets

Ik ging met Meister Eckhart

heel lang varen in het Niets.

We dobberden in onze tweezaamheid,

bruisend in een bootje vol van leegte

waarbinnen negatief geladen deeltjes

ons niet of liever niet doorvonkten.

In aanbidding waren we. Onzichtbaar

hadden we het paradijs bereikt:

een in extenso in zichzelf vergaarde

water-tempel van afwezigheid.

 

Toen viel weer eens de spelbederver

als een stil afgeschoten vogel

uit de nietbestaande lucht.

 

Zwijgend leek hij op ons in te praten.

 Vriend Eckhart sloeg vergeefs een kruis,

van achter een verdroomde voorhang

streed ik uit alle macht tegen de zwijger.

Betekenis stond ondood op het spel.

 

Vertwijfeld trok de spelbreker zich

woordeloos terug, ons in het Niets

achterlatend met een geleend verwijt:

 waarom toch in het holst van jullie

hologram die dubbelloopse eenzaamheid?

Waarom, in het hart van al dat

wissend wit, Mij onherroepelijk verlaten?

 

Niemand zei iets terug,

wij al evenmin. Niets had meer de

overhand dan ons alomvattend Niets,

zelfs niet de radioactieve olifant

op wiens uitgegumde rug

de spelbreker dito evenmin

een potje loom kon zitten deinen,

vergeefs hopend dat Hij op die olifant

kon inkrimpen tot kosmosgrote mug.

 

Altijd en in alles is het Niets

tenslotte groter, ook achter de

transparante voorhang van

ons tempelparadijs. Totdat Eckhart

en ikzelf ook daar weer uit verdwenen.

De spelbederver zag onmachtig toe

hoe meester, leerling — nee, hoe een

reeds compleet verdwenen volk

in stile afvaart alsnog wegzakte

in volkomen onbevroren ijs.

 

  

Bestaan

Nochtans belijd ik

dat ik, tegen de klippen op,
uiteindelijk in Hem geloof.

Zijn grootste en finale wapenfeit:

Hij is er niet.

Hij is alomvattende

afwezigheid.

Erg is dat niet.

Ik ben er evenmin.

Dat schept een band.

In Zijn voldongen vacuüm

houdt Hij zich uit de aard der zaak

en uit principe blind en doof.

Dat is verdrietig:

men verlangt naar Hem.

Toch is Hij hier.

Dagelijks staat Hij in mij op.

Men ziet dat niet.

Ik kan daar niets aan doen.

Het is Gods rotstreek in een notendop.

 

  

Contact

Iemand belt mij telkens op, zegt niets,

vaag hoor ik een verre ademtocht,

het kan de mijne zijn, maar ook die

van de ander, die hardnekkig zwijgt.

Ik leg weer op. Ben nu een man

die vreemde telefoontjes krijgt.

 

De display toont een nummer

met de code van een land dat ik niet ken.

Ik toets terstond, een voicemail klinkt.

‘Hallo met God, Ik ben er niet.

Laat naam noch boodschap achter,

Ik bel nooit terug. Leef rustig verder,

wacht desnoods tot piep, maar zwijg.’

Prompt word ik door de beller toch teruggebeld.

Weer hoor ik niets, hooguit de vage adem.

Ik ben de man die stil zijn hartslag telt.

 

Ooit bel ik Hem terug en zeg dan

wél iets na de piep. Dat doe ik niet meteen.

Ik wacht tot ik een geheim nummer krijg.

Die dag is nu, contact is hier. Ik toets

het nummer in. Krijg geen gehoor. Hij was me

voor. Hij heeft mijn nummer ingesteld.

 

  

Alles

Een toendra in een discotheek.

Een sterrennevel op een vliegenstrip.

De aflaat van een hypotheek.

Drie melkwegen boven een uitloopkip.

 

Chakra's rondom treinstations.

De agenda's van nomaden.

De butsen in veel laadwagons.

Vagina's en binnenin de myriaden.

 

Kinderen en al hun smoesjes.

Het oogwit van een adelaar.

De textuur van plastic hoesjes.

Bruin speeksel van een bedelaar.

 

Men zegt dat God in alles is.

Dat is vrij makkelijk gezegd.

Ik zeg dat God ooit ergens in gevallen is,

in iets onmetelijks. Een oceaan misschien.

Geen getuigen. Niemand heeft gezien

door wie en of God ooit is opgedregd.

 

Ook ik had het verkeerd. God hield

zich nobel en voorbeeldig schuil

in wat neigt naar klein en allerkleinst.

Vrij naar het vermoeden van intelligent

design is Hij vernuftig en subliem uit

het binnenste van elektronen,

quarks of higgsdeeltjes ontpopt. De

kleinste zweem, de grootste knal.

 

Dat ging goed mis, zó klein bleek

Zijn schuilplaats niet. Een haas werd

afgeschoten en gestroopt. Ingewanden,

botrest en balzak kwamen in een

afvalemmer die op een vuilstort werd

gedropt. God werd daar niet gehoord.

Hij had geen stem. Geluidloos had

Hij Zich voordien diep in de haas,

om precies te zijn in het weke weefsel

van diens linker teelbal weggestopt.

 

Dus om nou te zeggen dat Hij in alles is.

Wijzelf zijn niet of nauwelijks. Ooft

zijn wij, of anders ongedierte, trippelend

over de koude vloer van Zijn gevangenis.

 

 

Sporen van God
Kun je iets van God merken ? Misschien wel.
Map
Info