Inleiding op de Wolk van niet-weten
Ik kies voor mijn liefde datgene uit wat mijn denken te boven gaat. Waarom? Omdat God wel bemind kan worden, maar niet bedacht.
De Wolk van niet-weten is geschreven in de ‘waanzinnige’ veertiende eeuw. Te midden van ingrijpende cultuurveranderingen, vernietigende pestepidemieën, oorlogen en dramatische kerkscheuringen ontstaat in Europa een grote opleving van het religieuze leven.
De onbekende Engelse schrijver van De Wolk is een tijdgenoot van Juliana van Norwich, Meister Eckhart, Catharine van Sienna, Jan van Ruusbroec en Geert Groote. Hij schrijft zijn boekje voor een 24-jarige kloosterling die hij begeleidt in diens religieuze ontwikkeling. Maar, zegt hij gelijk aan het begin: je moet het héle boek achter elkaar langzaam lezen, liefst een paar keer. En je moet van het boek afblijven als je niet werkelijk geroepen bent tot contemplatie van God. Anders komen er maar misverstanden van. Want de hoogste vorm van omgaan met God is niet voor modieuze spirituelen of nieuwsgierige intellectuelen weggelegd.
Je kunt je geloof vooral in daden willen uitdrukken en dat is goed. Maar sommige mensen, zo zegt de Wolk, worden uitgenodigd tot een intiemer en vreemder soort omgang met God. Dat zijn degenen die geroepen zijn tot contemplatie of beschouwing. Deze mensen wil hij de weg wijzen. Het bijbelse beeld van Mozes die een wolk binnengaat om de onzichtbare en onkenbare God te ontmoeten, wordt gebruikt door Pseudo-Dionysius, een mystieke schrijver uit de zesde eeuw. De Wolk bouwt op deze mystieke beeldtaal voort.
Het werkelijke kennen van God is als het binnengaan van een wolk van niet-weten. Gevoel, verstand, verbeeldingskracht, wil of zintuigen zijn niet geschikt om God te ontvangen. Alleen de ziel van de mens is naar Gods eigen beeld geschapen en daar ligt het raakvlak tussen God en mens. Alleen de ziel kan God ‘begrijpen’. Het betekent niet dat je je verstand op nul moet zetten, of je gevoel moet negeren. Het gaat om de liefdeskracht die uitgezuiverd wil worden. Als je God wilt naderen, dan moeten alle menselijke vermogens verduisterd worden. Dat is aan de ene kant een techniek, maar aan de andere kant een werking die God zelf uitoefent als hij sommigen optrekt ‘de wolk in’.
In de groei naar de beschouwende kennis van God zijn er allerlei valkuilen. De Wolk biedt 75 kleine hoofdstukjes praktische tips. Je kunt afgeleid worden door je eigen mooie gedachten over God. Of door al te veel aan zoete gevoelens te blijven hangen ‘als draaizieke schapen die een klap op hun kop hebben gekregen’. Je kunt te geestelijk worden en boven de aarde blijven zweven. Of je vult je geloof op een te zinnelijke manier in. Of je verbeelding gaat met je op de loop. Beschouwing is niet bestemd voor mensen ‘met maar één neusgat’: zonder het ‘tussenschot’ van geestelijke onderscheiding.
Zoek God zelf, niet wat je van Hem krijgt. De ‘volmaakte’ omgang met God wordt bereikt als er niets meer tussen de mens en God in staat. Een louter streven gericht op God en op Hem alleen, is genoeg. Als je dit streven in één woord wilt samenvatten om zodoende gemakkelijker vast te houden, neem daarvoor dan een kort woord, liefst van één lettergreep, bv. God of liefde.
Dit advies is vaak vergeleken met meditatiemethodes uit het zenboeddhisme en het Jezusgebed uit het oosterse christendom. Het gaat om het aanleren van dit zuiver gericht staan op God. De wolk die God onttrekt aan de menselijke blik, bevrijdt van zelfbewust en zelfgericht leven. God zelf wordt het doel van onze liefde en tegelijk de inhoud, de wijze waarop we liefhebben. Als iemand totaal tot God gekeerd staat zijn alle mensen hem even lief; hij voelt dan immers geen andere oorzaak om lief te hebben dan God alleen.
Het genot van een fijn religieus gevoel, een inspirerende gedachte, troost, zekerheid, bijzonder inzicht waarmee je indruk kunt maken – in de Wolk verdwijnen ze allemaal. Zonder bijmotieven God zoeken – zuiver en alleen uit liefde voor God zelf, dat is de ware nederigheid waardoor de mens geschikt gemaakt wordt om God te ontvangen. Zo voert de wolk van niet-weten naar het alomvattend bezitten van God.
De volmaakt nederige mens ontbreekt het aan niets, noch geestelijk noch stoffelijk. Zij bezitten immers God die alle overvloed omvat; en wie Hem bezit – zoals dit boek maar blijft herhalen – heeft niets anders nodig in dit leven.