Ontgoocheling - door Ruud Welten
De dood van God
Het lijdt geen twijfel dat we in een tijdperk leven dat wordt gemarkeerd door de 'dood van God'. Maar dat is een zegswijze die, denk ik, vaak verkeerd wordt begrepen. Het wordt vaak begrepen als een verklaring van atheïsme: ‘Ik heb besloten dat God niet bestaat’. Maar spreken over de dood van God krijgt pas betekenis wanneer we zien dat het niet gaat om een verklaring, een ‘statement'.
Veeleer, zo zou ik willen voorstellen, is de dood van God een diagnose. Een diagnose van een verlies, van dat wat ons voorheen de hoogste betekenis gaf. De middeleeuwer, zo stel ik me voor, leefde met God, maar niet omdat hij in Hem 'geloofde'. God was eenvoudigweg de grond van de werkelijkheid. Neem bijvoorbeeld de Psalmen, of het boek Job, dan zie je mensen die zich tot God verhouden, in die zin, dat ze de ellende die hen overkomt bejammeren en bevragen, zonder dat deze klacht leidt tot een ontkenning van God. In een religieuze tijd is God de werkelijkheid. In de moderniteit daarentegen is God een object onder andere objecten. Voor de moderne mens is de werkelijkheid gemarkeerd als de dood van God. Dat betekent dat we ons in de moderniteit altijd al in een positie bevinden waarin we moeten kiezen of God wel of niet voor ons van betekenis is. Moderniteit impliceert dus dat de mens in een positie is gekomen waarin hij zelf een positie moet aannemen ten aanzien van God. De vanzelfsprekendheid van het bestaan van God is daarmee verdwenen. Welnu, zichzelf positioneren tegenover God: dat is de dood van God. Op dat moment maakt het weinig meer uit of de moderne mens 'verklaart' wel of niet in God te geloven.
Deze moderne posities - wel of niet in God 'geloven' - vinden we in terug in de samenleving van vandaag. Ze uiten zich aan de ene uiterste kant in fundamentalisme, dat is de weigering 'modern' te zijn, en aan de andere kant een atheïsme, als de weigering iets met religie te maken willen hebben. Beide posities - en ik heb het alleen nog maar over uitersten - komen voort uit de moderne positie van de mens die iets van God of religie moet vinden. Fundamentalisten zijn daarin zeer modern. Ze dwingen een situatie af waarin God de drager is van de werkelijkheid, maar kunnen dat alleen omdat ze dat zo wensen. Het is zo bezien niet vreemd dat fundamentalisme bijna altijd politiek wordt. Atheïsten doen hetzelfde, maar dan andersom: ze ontkennen een God en vinden daarin hun identiteit. Ze dwingen een situatie af waarin God niet de drager van de werkelijkheid is, maar kunnen dat alleen doen omdat ze dat zo wensen. In beide gevallen, die van de fundamentalist en van de atheïst, is er eerst de mens die vervolgens iets over God vindt. Atheïsten weten heel precies waar ze niet in geloven. Gelovigen weten vaak niet zo precies waarom ze geloven.
De verontrusting van de Bijbel
Gelovigen vandaag onttrekken zich niet aan de positionering die eigen is aan moderniteit. Gelovigen vandaag zijn moderne mensen. Ze bevinden zich al tegenover een God, die ze liefhebben. Het verbaast mij eerlijk gezegd altijd een beetje, als mensen zo gemakkelijk verklaren: ‘de Bijbel geeft mij troost’ of 'De Bijbel biedt rust', om de eenvoudige reden dat er erg veel in de Bijbel staat dat bijzonder verontrustend is. Lezen ze daar overheen? Of zetten ze de citaten eenvoudig naar hun hand? In de Bijbel staan troostende en hoopvolle verzen, maar, wees eerlijk: die spitten het onderdelf tegen al het geweld dat we tegenkomen bij de Profeten en de Psalmen.
Of neem het Nieuwe Testament, waar Jezus zegt: 'Denk niet dat ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Want ik kom een wig drijven tussen een man en zijn vader, tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder; de vijanden van de mensen zijn hun eigen huisgenoten.' (Matteüs 10:34-36). Wel, dat horen we nu nooit op een partijcongres van een zichzelf Christelijk noemende politieke partij.
Ik vertrouw ook geleerde theologen niet, die er als de kippen bijzijn om ons te zeggen dat er 'eigenlijk iets anders staat', of die een ingewikkelde redenering, of erger nog, een 'historisch argument', aanvoeren om de angel uit zulke verzen te verwijderen.
Zou het niet zo kunnen zijn dat de betekenis van religie schuilhoudt, niet in de troost en de rust, maar precies in deze verontrusting? Moeten we deze verontrusting, de verstandverbijstering die onlosmakelijk met de Bijbel verbonden is niet ernstig nemen? Is het niet precies deze verontrusting die de moderne gelovige zorgvuldig uit zijn geloof filtert, kritisch en zelfbewust als hij is?
Een manier om deze verontrusting ernstig te nemen is om religie niet direct als 'geloof' of 'zingeving' te definiëren. Natuurlijk is religie ook geloof, maar er is iets in religie dat zich niet tot geloof laat reduceren. In de Bijbel komen we geen mensen tegen die 'geloven' zoals wij moderne mensen doen. Wij geloven in iets. We weten wat we willen. Het wordt dus onvermijdelijk in de moderniteit dat de mens zoals gezegd zelf zijn positie ten aanzien van God bepaalt. God: daar moet je iets van 'vinden'. Maar staat dat niet op gespannen voet met wat religie is? Als God bestaat, dan is hij niet afhankelijk van wat wij daar van vinden. Een God die alleen maar bestaat omdat ik vind dat hij bestaat is eenvoudigweg geen God. Daarin hebben atheïsten gelijk, want dan is God een uitvinding van mensen, en als dat zo is laten we dan inderdaad volwassen worden er daarmee ophouden. Dan kunnen we ons beter richten op wetenschap of politiek. Maar dat, nogmaals, is niet wat religie is.
Vergelijk het met de dood. Iemand kan gemakkelijk - en in Nederland zonder enig probleem - beweren dat God niet bestaat. Zeggen: 'God, daar heb ik niks mee': dat is geen enkel probleem. Maar kun je ook beweren dat de dood niet bestaat? 'De dood, daar heb ik niks mee; dat is iets voor mensen die daarin geloven' is absurd. De dood is niet van jouw mening of geloof afhankelijk. Nu zou het kunnen zijn, dan met God hetzelfde aan de hand is. Dat God geen object van geloof is.
In de moderniteit wordt God onderworpen aan allerhande eisen die wij aan hem stellen. Een Nederlandse kerk voerde bijvoorbeeld niet lang geleden een wervingscampagne waar op posters door het hele land slogans te lezen waren als 'Mijn God kan tegen een grapje' of 'Mijn God is tolerant'. Alsof ze daarmee wilde zeggen: 'die God van jullie die staat me niet aan, die leidt tot ellende. Maar wij komen met een God die voldoet aan de eisen die wij als moderne mensen aan hem stellen'. Is dat niet de dood van God bij uitstek?
We willen graag dat God ons iets geeft. Dat Hij ons tegemoet komt in onze wensen. We willen daarbij ook graag inspraak bij wat dat dan is. Als je naar mystieke tradities kijkt, dan zie je daar vaak dat de mens dit verlangen niet cultiveert, maar juist doet verstommen. God leent zich niet voor een reclamecampagne. God heeft niets te bieden. 'Maar waarom zou ik dan nog geloven?' Wel, er is geen goede reden om te geloven. Een reden om te geloven: dat is de dood van God.
Neem Johannes van het Kruis, die in De donkere nacht tegen de monniken die alle inspanningen getroosten om vroom te zijn zegt: hou daarmee op. 'Wat moeten we dan doen, wat moeten we dan willen?', antwoorden de vromen. De mysticus antwoordt: niets. Je moet niets willen. Niet willen dat God goed is of dat hij 'tegen een grapje kan'. Het gaat niet om jou. Het gaat om een totale destructie van al jouw eisen ten aanzien van God.
Religie is dus niet slechts een zelf gekozen leefwijze of een 'geloof in'. Religie is iets anders. Het is altijd al meer dan dat. Wat is dat andere?
Verstandsverbijstering en trauma
Laat ik voor even een onderscheid maken tussen twee aspecten van religie. Ten eerste is er religie als traditie, als houvast. Eigen aan de tijd waarin wij nu leven is niet zozeer dat tradities niet meer zouden bestaan, maar dat ze niet vanzelfsprekend zijn. Als ik 'in een traditie sta', dan is dat, omdat ik daarvoor heb gekozen. Ik 'sta' dus niet in een traditie maar ik verhoud mij ertoe. Tradities zijn vloeibaar geworden. Zo is religie zelf ook vloeibaar geworden. We kunnen gemakkelijk van de ene religie naar de andere gaan, we kunnen atheïst worden of religieus. In elk geval is de loop van de dingen niet meer in het verleden besloten.
Religie krijgt in traditie een vorm, waardoor ze betekenisvol wordt. Die betekenis is gegeven, dat wil zeggen: ook al begrijp ik het niet helemaal, ik heb houvast aan de vormgeving van religie. Misschien laat zich dat verduidelijken met een heel ander voorbeeld. Een jongeman is erg verliefd op een meisje en zegt haar: 'ik hou van jou'. Maar het meisje antwoordt hem dat hij dat nu wel kan zeggen, maar dat er niets is waaraan ze merkt dat hij van haar houdt: 'ik krijg nooit een cadeautje, bloemen of een ring, je neemt me nooit mee uit eten.' De jongeman verklaart uiteraard dat het hem daar niet om te doen is. Wat hij voelt is echte, ervaren liefde, en hij minacht de veruiterlijkingen ervan. Hij zegt dingen als 'liefde is iets dat je diep van binnen ervaart'. Maar ja, daar heeft het meisje niets aan. Om aan het meisje tegemoet te komen, besluit hij de volgende dag een cadeautje voor haar mee te nemen en hij kondigt aan dat ze binnenkort samen naar Parijs gaan. Het meisje verklaart dolgelukkig: 'kijk, dat is pas liefde, nu merk ik dat je echt van me houdt'.
Zo vereist religie ook altijd veruiterlijkingen. Religie is niet iets dat alleen maar 'innerlijk gevoeld' wordt. Wat dat betreft is religie nog niet zo vrijblijvend. Het wordt vormgegeven door rituelen, gebeden, symbolen, tradities etc. De moderne gelovige heeft daar moeite mee. Hij wil eerst zelf religie innerlijk ervaren en acht dat van hoger waarde dan uiterlijke zaken. De grote waarde aan een religieuze traditie is dat ze deze eis tot bedaren brengt.
Bestaat er religie zonder veruiterlijkingen? Is er iets aan religie dat niet alleen maar uit veruiterlijkingen bestaat?
Religie heeft ook iets van wat ik, schrik niet, een trauma zou willen noemen. Wat is een trauma? Ik heb niet zozeer de psychopathologische betekenis van het woord op het oog, maar de oorspronkelijke Griekse betekenis, namelijk wond. Wat wordt er in dit geval 'verwond'? Ons vermogen om er met het verstand of met de taal nog bij te komen. Het is waar, dat lijkt natuurlijk op de psychopathologische betekenis van trauma. Een getraumatiseerd iemand kan niet spreken over wat hem overkwam, hij kan het zich in een uiterst geval zelfs niet meer herinneren. Maar het laat sporen na.
Misschien goed om nog maar eens te zeggen dat het hier niet over een 'innerlijke ervaring' gaat. Een trauma is geen ervaring, het is eerder een gebrek aan een ervaring: ik kan er immers niet bijkomen. Ik kan er met m'n verstand niet bij! Het is een volkomen verstandsverbijstering. Ik heb het dus niet over 'een ervaring waar je op kunt bouwen'. Integendeel.
Religie is voor een deel traumatisch. Wat verwond wordt is de attitude van moderne, zelfverzekerde mens, die in zijn geloof alle eisen van rationaliteit meeneemt, voor wie God voorwaardelijk is. De mens die 'weet wie hij is', en die op zijn rechten staat. Wat in het trauma wordt weggenomen is dat, wat tot je beschikking stond om jezelf te begrijpen. Taal, kennis, wetenschap, traditie, symbolen etc. De dood van een naaste heeft vaak veel weg van een trauma: niet alleen vanwege het verdriet van het wegvallen van de ander, maar omdat we onszelf niet meer kunnen begrijpen zoals we onszelf begrepen toen de ander er nog was. De context van het leven wordt dan verwond, getraumatiseerd. 'Ik moet er niet aan denken jou ooit te verliezen' drukt dat al uit: inderdaad, je kunt je het eenvoudigweg niet voorstellen. Het is verbijsterend.
Openbaring
Religie gebruikt doorgaans een ander woord dan trauma, namelijk openbaring. Openbaring is zo begrepen geen kennisoverdracht. Het is niet een inhoud die wordt meegedeeld, maar het inslagmoment van deze mededeling, dat in het Oude Testament heel archaïsch vaak wordt voorgesteld als bliksem en donder of door de stoot op de ramshoorn. Het is een moment van angst. Met andere woorden: het is beroofd van alles wat we zelf willen. Alles wat we zelf willen: dat is wat Aron te bieden heeft. Een gouden kalf en een religie met een mooi, troostend verhaal. Het Joodse volk wil van Mozes niets weten.
Een openbaring is verbijsterend, traumatisch. Het is nooit de bevestiging van wat we graag willen horen. In het Oude Testament zijn veel trauma's te vinden. Denk aan het moment waarop God van Abraham vraagt zijn zoon te offeren. Of neem de Psalmen: 'Welzalig wie grijpt en verplettert jouw kleinen tegen de Rots!' (Psalm 137,9) Is dat niet verbijsterend en traumatisch?
Niet vreemd dat een openbaring nooit goed uitkomt. Mozes probeert zich er eerst van af te maken en Jezus vraagt of deze kelk niet aan hem voorbij kan gaan. En toch is dit niet per se iets negatiefs. 'Negatief': dat is immers al een oordeel dat wij vellen. Bij het trauma wordt iets achtergelaten, en dat is precies dat oordeel. Het oordeel dat al besloten lig in de manier waarop we ons leven vormgeven. Neem een passage uit het Nieuwe Testament:
'Eens toen Hij zich bij het meer van Galilea ophield, zag Hij twee broers, Simon die Petrus wordt genoemd en diens broer Andreas, bezig met het net uit te werpen in het meer. Zij waren namelijk vissers. En Hij sprak tot hen: "Komt, volgt Mij: Ik zal u vissers van mensen maken." Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem. Iets verder zag Hij nog twee broers, Jakobus en diens broer Johannes; met hun vader Zebedeus waren zij in de boot de netten een het klaarmaken. Hij riep hen, en onmiddellijk lieten zij de boot en hun vader achter en volgden Hem'. (Mattheüs 4:20)
Jezus roept de vissers op om datgene wat hun leven tot dan toe vormgeeft, namelijk hun beroep van visser achter te laten. Veel zegt Jezus niet over waarom de vissers hun netten moeten achter laten, dan behalve 'Ik zal u vissers van mensen maken'. Er staat niets over een innerlijke ervaring van de vissers, noch van een goede reden die de visser zien om mee te gaan. Er staat enkel iets over het achterlaten van te zijn wat ze zijn, namelijk vissers. En let goed op, ze laten ook hun vader Zebedeus achter. Dit is de Jezus die even later zegt dat hij een wig komt drijven tussen een man en zijn vader. En dat is geen vrede, maar huisvredebreuk. Kortom, Jezus brengt onze ideeën over wat vrede is een wond toe. Zijn boodschap is ronduit verbijsterend, traumatisch. Hij verstoort de orde. Pure anarchie.
Denk ook aan de Bergrede: je dacht te weten wat het goede handelen is, maar alles blijkt anders te liggen. Er wordt je iets ontnomen, namelijk datgene wat je zo trots 'zingeving' noemde. Maar we hebben het hier niet over zingeving, maar over de ontgoocheling van zin.
Waar religie als traditie houvast, betekenis en troost geeft, daar wordt deze in religie als religie, dus religie gedacht vanuit een trauma, openbaring, verwond. De Bijbel, zo stel ik me voor, gaat vooral over deze wond. Niet alleen over troost of zingeving. Maar ja, dat horen we liever niet.
Personalia
Ruud Welten (1962) is hoogleraar filosofie bij de Faculteit der Wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam en Universitair hoofddocent filosofie aan Tilburg University. Van hem verscheen onder meer Als de graankorrel niet sterft: een filosofische archeologie van openbaring. Zoetermeer: Klement 2016.
Dit artikel is eerder verschenen in het Benediktijns Tijdschrift en met toestemming van de auteur overgenomen.
.