Etty Hillesum - een kleine eenakter
Opening: (twee personen staan voor een tafeltje met daarop een glas water, voor de helft gevuld met water)
Verteller 1: Vreemd. Waarom zou iemand hier nu een halfvol glas neerzetten?
Stem: Halfleeg bedoel je.
Verteller 1: jij bent zeker als pessimist geboren.
Stem: (lacht) Je hebt nu eenmaal optimisten en pessimisten.
Verteller 2 (komt erbij staan): Ik ken een derde soort mens: Etty Hillesum.
(Etty komt op, gaat aan een tafeltje zitten met een schrift en pen in de hand).
Verteller 1: Het zijn donkere tijden. Het Duitse leger heeft bijna heel Europa bezet. Ook in Nederland worden de Joden systematisch geisoleerd. Scholen en bedrijven moeten lijsten opstellen van hun joodse leerlingen en werknemers. Dan volgen ontslagen. Winkels, treinen, parken en zelfs fietsen worden voor joden verboden. Daarna beginnen de transporten. In Amsterdam woont Esther Hillesum, door iedereen Etty genoemd. Haar vader was rector van het Stedelijk Gymnasium in Deventer, totdat hij in 1940 vanwege zijn joods-zijn werd ontslagen. Haar moeder is een Russische vrouw die voor de jodenvervolgingen uit Oost-Europa was gevlucht. Etty en haar twee jongere broers zijn allemaal uitzonderlijk begaafd. Etty is na haar gymnasium naar Amsterdam verhuisd om rechten te studeren. Ze haalt haar doctoraal maar houdt zich meer bezig met Russische taal-studie en colleges psychologie. Ze heeft een aantal relaties en woont samen met Han Wegerif, een oudere man voor wie zij als gastvrouw en huisgenote fungeert. In 1941 leert zij Julius Spier kennen met wie zij een liefdesrelatie ontwikkelt. Deze oudere Duitse jood was een leerling van Jung en beroemd als handleeskundige. Door hem leert zij zichzelf kennen en ‘de naam van God uitspreken’, zoals ze zelf zegt. Op zijn aanraden begint ze een dagboek waarin ze de groei van haar innerlijk en haar relatie met God midden in de verschrikkingen van de oorlog beschrijft. Maar de dreiging wordt steeds groter.
Stem: Etty, je moet vluchten. Alles en iedereen wordt vernietigd, de joden worden uitgeroeid. Iemand als jij moet zichzelf in veiligheid stellen, je hebt nog zoveel te geven. Vlucht Etty, vlucht en blijf uit hun klauwen!
Etty: (zittend aan haar tafeltje, alsof ze schrijft) Het gekke is, ik voel me niet in hun klauwen. Niet als ik blijf en niet als ik weggetransporteerd word. Ik voel me alleen maar in Gods armen, om het eens pathetisch te zeggen. Wat ik allemaal al of niet te geven heb, dat zal ik kunnen geven, waar ik ook ben, hier in een vriendenkringetje of ergens anders in een concentratiekamp.
Stem: Arrestaties, terreur, concentratiekampen, vaders en moeders worden willekeurig weggehaald. Wat is de zin van dit alles? Heeft het überhaupt nog zin?
Etty: Ik voel me een klein slagveld, waar de vragen van deze tijd uitgevochten worden. Die vragen moeten toch een onderdak hebben, een plek vinden waar ze kunnen strijden en tot rust komen, en wij, arme kleine mensen, moeten onze innerlijke ruimte voor ze openstellen en niet weglopen. De enige zekerheid hoe je moet leven en wat je moet doen, kan toch alleen maar opstijgen uit die bronnen die daar in de diepte bij jezelf opborrelen.
Verteller 1: Ze blijft schrijven, ook als zij een jaar later in kamp Westerbork terecht komt. Ze weigert om onder te duiken en wil het lot van haar volk delen. Haar laatste geschrift is een briefkaartje uit 1943 dat zij uit de trein heeft gegooid op weg naar Auschwitz, waar zij met haar familie in november dat jaar is vermoord. Ze is dan 29 jaar. Haar dagboeken en brieven zijn pas in 1981 gepubliceerd.
Verteller 2: Etty behoort tot een speciaal soort mensen. We noemen ze: mystici. En of ze joods, christelijk, islamitisch of oosters zijn, mystieken zijn herkenbaar aan een soort innerlijk zwaartepunt. Het lijkt wel of het negatieve van het leven van hen afglijdt als regen van een oliejas. Het kwaad heeft geen greep op hen zelfs al worden ze er slachtoffer van. Ze luisteren niet naar de drang om hun eigen leven in veiligheid te brengen. Alles behalve romantisch worden ze niet gesust door schijnzekerheden, valse troost of misleidende propaganda. Ook in de donkerste nacht blijven ze bewust aanwezig. Jezus was een mysticus en Boeddha en Roemi, en Hadewich en Johannes van het Kruis. En uit onze tijd en ons land: Etty Hillesum. Mystieken zijn geen voorbeelden om na te volgen. Het zijn mannen en vrouwen die kunnen inspireren omdat zij hun eigen individuele leven volledig leefden. Zij droegen hun eigen lot, zij verwezenlijkten hun eigen mogelijkheden. Dat is nooit na te volgen want ieders leven is anders dan die van hen. Navolging is alleen mogelijk door het eigen lot, de eigen mogelijkheden, het eigen zwaartepunt te volgen. Door kennis te nemen van hun weg, kan de eigen weg wel beter in het vizier komen. De dagboeken van Etty zijn zo'n inspiratiebron.
Etty: Vroeger blikte ik in een chaotische toekomst, omdat ik het moment dat vlak voor mij lag, niet wilde beleven. Ik wilde alles cadeau hebben als een heel verwend kind. Ik had soms het zekere, maar zeer vage gevoel, dat ik 'iets zou kunnen worden' in de toekomst, iets 'geweldigs' zou kunnen doen. En dan af en toe weer die chaotische angst dat ik 'toch wel naar de bliksem zou gaan'. Ik begin te begrijpen hoe dat komt. Ik weigerde de vlak voor me liggende taken te doen, ik weigerde van trede tot trede voort te klimmen naar die toekomst.
Verteller 2: Etty's innerlijk zwaartepunt is niet aangeboren. Ze heeft met zichzelf geworsteld. Ze was verliefd op Spier maar ze kon hem niet bezitten. Niet alleen was hij verbonden met een vriendin waaraan hij trouw wilde blijven, maar ook was hij een man die zich niet liet bezitten. Hij had een psychologische volwassenheid die haar uitdaagde om zelf volwassen te worden. Hij was een spiegel waarin ze zichzelf kon zien, zowel haar kracht als haar kinderachtige neigingen.
Veel mystieken hadden zielevriendschappen. Dat waren intieme relaties die - omdat ze niet versmeltend waren, spiegels voor de ziel werden. Erotiek die niet wordt verdrongen, maar ook niet als einddoel wordt genoten, kan grote kracht toevoegen aan geestelijk verlangen. Etty noemt de hunkering naar Spier een 'uitbotten naar hem toe', en naar meer dan hem alleen, maar een uitbotten naar het hele leven. Die vaak kale tussenruimte tussen haar en Spier waar ze veel mee worstelt, wordt voor Etty de ruimte van God. Binnen in haar ziel ervaart ze een wijds landschap waar plaats is voor alles van het leven. Ze probeert er dagelijks bewust mee om te gaan. Niet zweverig maar nuchter..
Etty: Laat dat dan het doel zijn van mediteren: dat je van binnen een grote ruime vlakte wordt, zonder het geniepige struikgewas dat het uitzicht belemmert. Dat er dus iets van 'God' in je komt, zoals er in de Negende van Beethoven iets van 'God' is. Dat er ook iets van 'Liefde' in je komt, niet zo'n luxe-liefde van een half uurtje waar je heerlijk in zwelgt, trots op je eigen verheven gevoelens, maar liefde waar je iets mee kunt doen in de kleine dagelijkse praktijk.
(-) Doe wat je hand vindt om te doen en denk niet vooruit. Dus maken we nu een bed op en brengen dan de kopjes naar de keuken en dan zien we wel weer verder. Doe wat uw hand en uw geest te doen vinden en duik onder in ieder uur en peuter niet met je denken en je angsten en je zorgen aan volgende uren..
(-) O Heer, geef me op de vroege morgen wat minder gedachten en wat meer koud water en gymnastiek..
Verteller 2 : Het ontwikkelen van innerlijke kracht heeft te maken met het werkelijk leven wat er nu voorhanden is. Ook een begaafd persoon als Etty moet dat moeizaam op zichzelf veroveren. Maar geleidelijk aan begint ze zichzelf en al die uitvlucht-mechanismes te herkennen. Steeds weer kiest ze ervoor om de hele werkelijkheid onder ogen te blijven zien. Ze leeft met zichzelf als was ze een heel volk en leert in zichzelf alle goede en kwade eigenschappen van de mensheid herkennen. Ze worstelt met het besef van schuld en tekort. Dat vindt ze nog het moeilijkst: zichzelf vergiffenis schenken voor fouten en misstappen. Maar ze leert dat herkennen als de basis voor het aanvaarden en vergeven van anderen.
Etty: De dag bestaat uit duizend stukjes en de grote vlakte is weer weg en God is ook weer zoekgeraakt. (-) Je bent er nog lang niet, kleine, er moet nog veel vaste grond ontworsteld worden aan de woedende baren, nog veel geordend in de chaos.
.. Het is moeilijk om met God en met je onderlichaam op gelijkelijk goeie voet te staan.
Verteller 2: De hele werkelijkheid wil geleefd worden. Dat geldt voor haar innerlijk maar net zo zeer voor de oorlog om haar heen. Ze vlucht niet in wanhoop of bitterheid of fantasiën. Of door maar te doen alsof er niets aan de hand is. Ze vlucht niet in pessimisme en ze vlucht niet in optimisme. Hoe beter ze in staat is om met haar innerlijke werkelijkheid om te gaan, hoe beter het haar afgaat om met de buiten-werkelijkheid om te gaan. Ondertussen is ze er regelmatig ziek van, zo heftig ervaart ze het leven en worstelt ze met zichzelf.
Etty: Het wordt een zware dag voor me. Zoals ik hier nu lig, sinds gisteravond, verwerk ik vast een beetje van het vele lijden dat er over de hele wereld verwerkt moet worden..
..Donderdagochtend. Levensangst over de hele linie. Volledige inzinking. Gebrek aan zelfvertrouwen. Afkeer. Angst.
…Binnenin me zit een hele diepe put. En daarin zit God. Soms kan ik erbij. Maar vaker liggen er stenen en gruis voor die put, dan is God begraven. Dan moet hij weer opgegraven worden.
Verteller 1: Spier leert haar bidden en onbevangen de naam van God uitspreken. Ze is niet religieus opgevoed, maar wel geworteld in de joodse traditie. Nu ontdekt ze ook de evangeliën en het christendom. Ze leest veel in Rainer Maria Rilke, een Duitse christelijk en mystieke dichter. Ook de oosterse geschriften van Lao-Tse neemt ze door en haar Russisch brengt haar bij de grote christelijke schrijver Dostojevski.
Verteller 2: Zo groeien haar kennis en haar ervaring gelijk op. Etty wil niet via anderen leven, al is de verleiding groot om haar innerlijke kracht op de relatie met Spier te vestigen. Ze wil het leven zelf leven, in alle kleuren en alle waarachtigheid. Gebed wordt steeds belangrijker voor haar. Ze ervaart dat God verbonden is met het diepste in haarzelf. Dat er in haar een innerlijk centrum ligt, een innerlijke ruimte, een eenzaamheid waarin ze zich kan terugtrekken en weer nieuwe krachten op kan doen. Ze trekt de muren van het gebed als een kloostercel om zich heen, schrijft ze. Ze voert een gesprek met God op de blauwe lijntjes van haar dagboek.
Etty: Het zijn bange tijden, mijn God. Vannacht was het voor het eerst dat ik met brandende ogen slapeloos in het donker lag en er vele beelden van menselijk lijden langs me trokken. Ik zal je één ding beloven God, een kleinigheidje maar: ik zal mijn zorgen voor de toekomst niet als evenzovele zware gewichten aan de dag van heden hangen, maar dat kost enige oefening. Iedere dag heeft nu aan zichzelf genoeg. Ik zal je helpen, God, dat je het niet in mij begeeft, maar ik kan van te voren nergens voor instaan. Maar dit ene wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen wij onszelf. En dit is het enige wat we in deze tijd kunnen redden en ook het enige waar het op aan komt: een stukje van jou in onszelf, God. En misschien kunnen we ook eraan meewerken jou op te graven in de geteisterde harten van anderen. Ja, mijn God, aan de omstandigheden schijn jij niet al te veel te kunnen doen, ze horen nu eenmaal bij dit leven. Ik roep je er ook niet voor ter verantwoording, jij mag ons daar later voor ter verantwoording roepen.
Verteller 1 : Ondertussen wordt de onderdrukking van de joden steeds heviger. Het dagelijks leven zit vol met irritaties en beperkingen, de gele ster doet zijn intrede, de verhalen over de kampen steeds afschrikwekkender. Etty begint het lot van het joodse volk steeds meer als een ‘ schicksal’ , een noodlot te ervaren. Het is een doem die de geschiedenis op dat moment voltrekt, onbegrijpelijk maar ook onafwendbaar. Zij ervaart het als haar persoonlijke weg om dat lot te delen en niet te vluchten of zich te verzetten. Op aandringen van haar broer begint ze te werken bij de Joodse Raad.
Stem: Samenwerken met de Duitsers? Heulen met de vijand? Ben je gek geworden?
Etty: Het is natuurlijk nooit meer goed te maken dat één gedeelte der joden meehelpt om de overgrote rest weg te transporteren. De geschiedenis zal hier later haar oordeel over moeten vellen.
Stem: We moeten ons verzetten, sabotage plegen, we moeten onderduiken, we moeten vechten met deze beesten - gefileerd moeten ze worden allemaal!
Etty: Dit willen mensen niet erkennen: dat men op een gegeven ogenblik niets meer kan doen, alleen nog maar zijn en aanvaarden. En met dat aanvaarden ben ik al heel lang geleden begonnen, maar men mag dat alleen voor zichzelf en niet voor anderen. Daarom is het zo wanhopig moeilijk voor me op het ogenblik hier. Moeder en Mischa willen nog steeds wat doen, de wereld op z'n kop zetten en ik sta daar tegenover volkomen machteloos. Ik kan niets doen, ik heb nooit iets kunnen doen, ik kan alleen maar de dingen op mij nemen en lijden. Daarin ligt mijn kracht en het is een grote kracht. Maar voor mezelf, niet voor anderen.
Verteller 2: Ze worstelt met het lijden dat ze dagelijks om zich heen ziet. Haar weg ligt niet in die van verzet, maar van het ondergaan - zo beleeft ze het. Ze ervaart het als iets dat haar overkomt en als haar taak om het tot zich door te laten dringen - haar hart is een sluis waar door heen steeds een nieuwe stroom leed gestuwd wordt. Op deze moeilijke weg groeit haar vertrouwen. Ze ontdekt dat ze in staat is het lijden te dragen zonder dat haar levenskracht verminderd wordt. Sterker nog, ze ervaart hoe haar leven wordt verruimd door de mogelijkheid van de dood onder ogen te zien en op te nemen in haar leven. Ze horen bij elkaar als één zinvol geheel.
Etty: 's Nachts, als ik daar zo lag op mijn brits, temidden van zachtjes snurkende hardop dromende, stilletjes huilende en woelende vrouwen en meisjes, die overdag zo dikwijls zeiden: we willen niet denken, we willen niet voelen, anders worden we gek', dan was ik soms van een eindeloze vertedering en lag wakker en liet de gebeurtenissen, de veel te vele indrukken van een veel te lange dag langs me passeren en dacht: laat mij dan het denkende hart van deze barak mogen zijn'. Ik zou het denkende hart van een heel concentratiekamp willen zijn.
Verteller 2: Door het gebed, dat een soort samenspraak is met het diepste in haar, voelt ze zich steeds weer bijeengeraapt, samengebald, niet langer verloren in duizend losse stukjes. Ze leert rusten in God, zoals ze het noemt. Als Spier overlijdt, ervaart ze dat de krachten die hij in haar heeft vrijgemaakt, van haarzelf zijn geworden. Hij was de bemiddelaar tussen God en haar en nu wil zij op haar beurt voor anderen bemiddelaar zijn. Een dag na zijn dood schrijft ze:
Etty: Ik zou mijn handen willen vouwen en zeggen: kinderen, ik ben zo gelukkig en dankbaar en ik vind het leven zo mooi en zinrijk. Jawel mooi en zinrijk, terwijl ik hier sta aan het bed van mijn dode vriend, die veel te jong gestorven is en terwijl ik ieder ogenblik gedeporteerd kan worden naar een onbekend gebied. Mijn God, ik ben je zo dankbaar voor alles. Met datgene van de doden, dat eeuwig leeft, zal ik verder leven en datgene in de levenden wat dood is, zal ik weer tot leven wekken en zo zal er niets dan leven zijn, één groot leven, mijn God.
Wat is de innerlijke nood van jouw schepselen op deze aarde groot, mijn God. () Dan zit daar opeens een stukje mens dat wanhopig is en niet weet hoe te leven. Het is niet voldoende om alleen maar jou te prediken, mijn God. Men moet de weg tot jou in de ander vrij maken. Mensen zijn soms net voor me als huizen waarvan de deuren open staan en ieder huis zou men moeten maken tot een gewijde woning voor jou, mijn God. En ik beloof je, ik beloof je, ik zal in zoveel mogelijk huizen woning en onderdak zoeken voor jou mijn God. Ik ga het pad op en ga onderdak voor je zoeken. Er zijn zoveel leegstaande huizen en ik breng ze jou..
Verteller 1: Dat neemt niet weg dat ze uiterst verontwaardigd is over wat er gebeurt. Ook zij vindt het onbegrijpelijk dat bij alle Engelse bombardementen er niet één op de spoorwegen naar de kampen terecht komt.
Verteller 2: Maar het onrecht zet haar niet aan tot haat. Hoe meer ellende ze ziet, des te sterker wordt haar bewustzijn van al die onverwachte mooie geschenken van het leven. Iets in de natuur, een bloeiende tak, een blik van een ander mens, alles wat mooi is wordt een kostbaar geschenk dat haar zomaar in de schoot geworpen wordt. Ze voelt zich een bewaarplaats van het goede en begint steeds meer te verlangen om daarvan uit te delen naar anderen. Vanuit kamp Westerbork, waar ze als lid van de Joodse Raad te werk is gesteld, schrijft ze:
Etty: Dikwijls wanneer ik daar rondliep in Westerbork,(-) dacht ik: ach, laat mij maar een stukje ziel van jullie zijn. Laat ik maar de opvangbarak zijn van het betere in jullie, dat er toch zeker in ieder van jullie is. Ik hoef niet zoveel te doen, ik wil er alleen maar zijn.
Verteller 2: "Laat mij een kanaal van uw vrede worden, laat mij liefde brengen waar haat is, hoop waar wanhoop is" zo bidt Franciscus van Assisi. Het zouden woorden van Etty kunnen zijn. In het christendom wordt deze uitwisseling van het goede voor het kwade wel 'de ruil' genoemd. Het boeddhisme noemt het 'tonglen' en het jodendom spreekt van 'het offer' of de 'plaatsvervanging'. Of zoals Levinas het noemt: de uitverkiezing tot verantwoordelijkheid. Er is een oude joodse legende dat de wereld haar voortbestaan dankt aan 36 rechtvaardigen die er door Gods genade in alle tijden aanwezig zijn. Die 36 rechtvaardigen nemen het lijden van de wereld op zich en daarom zijn wij nog niet vergaan. Als christenen op Goede Vrijdag een hulde aan het kruis brengen, is dat een uitwerking van dezelfde intuïtie. In Jezus, die zich niet liet vervormen door het kwaad maar het op zich nam, ligt de redding van de mensheid besloten. Dat is geen verheerlijking van het slachtofferschap. Het is het ontworstelen van zin en betekenis aan datgene wat in zichzelf zinloos is.
Etty: Ik ben niet alleen moe of ziek of treurig of angstig, maar ik ben het samen met miljoenen anderen uit vele eeuwen en het hoort bij het leven en het leven is toch schoon en het is ook zinrijk in z'n zinloosheid, mits men maar voor alles een plaats inruimt in z'n leven en het leven als een eenheid in zich meedraagt; dan is het toch op de een of andere manier een gesloten geheel. En zodra men onderdelen daarvan wil uitschakelen en niet accepteren en men eigenmachtig en willekeurig DIT van het leven wel wil aanvaarden en iets anders niet, ja dan wordt het inderdaad zinloos omdat het niet meer een geheel is en alles willekeurig wordt.
Verteller 2: Etty geeft zin aan het slachtoffer-zijn door haar lijden te verbinden met die van de hele wereld, haar lijden vertegenwoordigt als het ware een groei-pijn van de hele mensheid. Voor allen die niet meer kunnen vertrouwen, blijft zij vertrouwen. Voor allen die zichzelf verliezen in dit grote lijden, blijft zij haar ziel en die van de ander bewaren. Dat is haar taak en haar roeping en tegelijk ontvangt ze dat alles als geschenk. Ze blijft zich verbinden met zowel slachtoffers als daders en ontstijgt daarmee de misvorming die het kwaad normaal gesproken op slachtoffers heeft. Het is een ultieme vorm van vrijheid.
Etty: Men kan ons niets doen, men kan ons werkelijk niets doen. Ik vind het leven mooi en voel me vrij. De hemelen binnen in me zijn even wijd uitgespannen als boven me.
Verteller 2: Dat schrijft ze temidden van alle vernederingen die de joden wordt opgelegd. Etty is in staat om op dergelijke manier met het concrete lijden om te gaan omdat ze alle goeds van binnen verankerd heeft. De liefde van Spier en al haar vrienden, het zijn rijkdommen die voorgoed van haar zijn. Het hart waarmee ze bemint is een schat die niemand haar kan afnemen. De bloeiende struiken achter haar huis kunnen door regen kapot geslagen worden, maar bloeien in haar rustig verder. Dat is kenmerkend voor de mystieke weg. Een weg waarin wat uiterlijk wordt beleefd innerlijk wordt opgeslagen. Haar rugzak is innerlijk gevuld, ook al verliest ze uiteindelijk alles, zelfs haar leven.
Etty: De jasmijn achter mijn huis is nu helemaal verwoest door de regen en de stormen der laatste dagen. Maar ergens in mij bloeit die jasmijn ongestoord verder, net zo uitbundig en teder als ze altijd gebloeid heeft/ En ze verspreidt haar geuren rond de woning waar jij huist, mijn God. Je ziet, ik zorg goed voor je. Ik breng je niet alleen mijn tranen en bange vermoedens, ik breng je op deze stormachtige grauwe zondagochtend zelfs geurende jasmijn..
Verteller 2: Etty haalt haar kracht niet uit positief denken. Zij haalt haar kracht uit het volledig leven van de gehele werkelijkheid. Ook als het uiteindelijk haar dood in Auschwitz zal betekenen.
(gaat naar tafel waar het half-volle glas staat en kijkt ernaar. Etty komt bij hem staan)
Etty : De meeste mensen hebben cliché-voorstellingen over dit leven in hun hoofd. Men moet zich innerlijk bevrijden van alles, van iedere bestaande voorstelling, van iedere leuze, van iedere geborgenheid, men moet de moed hebben alles los te laten, iedere norm en ieder conventioneel houvast, men moet de grote sprong in de kosmos durven wagen, en dan, dan is het leven zo eindeloos rijk en overvloeiend, zelfs tot in z'n diepste lijden.
(Verteller 2 pakt het glas)
Verteller roept: halfvol!
Stem roept: halfleeg!
Verteller 2 geeft Etty het glas.
Etty: L'chaim! (en drinkt het glas leeg).
tekst van een jongerenviering, door m.vonkeman.
Inmiddels schreef ik een andere en uitgebreidere versie van een (muzikaal) theaterstuk over Etty, dit wordt nog her en der opgevoerd. Je kunt een video opname ervan HIER zien