Vredeszorg net zo gewoon als gezondheidszorg
een interview met Jeannine Suurmond
Wat zette je ertoe om vredeswerk te gaan doen?
Zoals veel mensen, leed ik aan het feit dat de wereld lijdt. Vormende herinneringen uit mijn jeugd zijn de verhalen van de Tweede Wereldoorlog, de val van de Berlijnse muur en de invasie van Irak. Die laatste twee deden me inzien hoeveel geweld er nog steeds is, in zoveel vormen, met verreikende gevolgen. Dat werd vervolgens zo’n beetje mijn missie: om de situatie in ieder geval niet te verergeren en misschien ook nog wat in de goede richting bij te dragen. Ik wilde het begrijpen, vandaar de studie psychologie en conflictstudies. Zo kwam ik terecht in het vredeswerk.
Wat deed dit werk met jezelf?
Elk mens heeft een mentale ‘landkaart’ waarmee we ons leven navigeren. Ik geloofde dat ieder mens, goed of slecht, een hart, een ziel heeft. Iedereen is van waarde, ieder mens is een kind van God. Dat geloof heb ik vanuit huis meegekregen en was mijn inspiratie. Daardoor kon ik dit werk ook doen.
Want hoe kun je hoop blijven zien in situaties die afschuwelijk zijn, zoals in Cambodja? Daar gaf ik trainingen aan de gespreksleiders van dialogen tussen slachtoffers en beulen van de Rode Khmer in het kader van het Cambodjatribunaal. Ook gaf ik vredesonderwijs in het Tuol Sleng Genocide Museum, een voormalige gevangenis waar duizenden mensen werden ondervraagd, gemarteld en vermoord. Na verloop van tijd moest ik mijn ‘landkaart’ wel updaten.
Sommige mensen zijn en blijven kwaadwillend. Dan denk ik bv. aan ‘Brother Number Two’, de rechterhand van Pol Pot, die het Khmer Rouge regime bleef rechtvaardigen en tot zijn dood weigerde verantwoordelijkheid te nemen voor de misdaden die namens hem waren gepleegd. Als mensen zich niet willen of kunnen laten raken door de ander, is er geen waarachtige relatie mogelijk en dus ook geen waarachtige dialoog. En dus ook geen vrede.
Altijd zijn er ook mensen die verzet tegen onrecht bieden of waarheids- en verzoeningsprocessen leiden. In Nepal bijvoorbeeld gingen Maoïstische ex-strijders, slachtoffers en regeringsvertegenwoordigers met elkaar in gesprek, waar ook een film van is gemaakt.
De oprechtheid en kwetsbaarheid van de partijen baanden de weg voor toenadering. Dat was mogelijk omdat de uitvoerders erbij waren, maar niet de architecten van de oorlog. Dan was het waarschijnlijk een ander verhaal geworden. De macht van leiders bestaat vaak bij gratie van het conflict, debat heeft voorrang op dialoog en winnen is belangrijker dan toenadering.
Wat moeten we ons voorstellen bij zo’n verzoeningsproces?
Verschillende ontmoetingen tussen daders en slachtoffers hebben mij diep geraakt. Soms roepen mensen elkaar tevoorschijn op een manier die hen als individuele persoon overstijgt.
Eens faciliteerde ik een dialoog tussen religieuze leiders uit Myanmar. Myanmar lijdt al lang onder religieuze en etnische conflicten. Christenen en moslims worden door hun families, gemeenschappen, rebellen, en het leger regelmatig bedreigd en vervolgd. Een katholieke non vertelde hoe ze opgroeide als boeddhist in een boeddhistische gemeenschap, toen ze besefte dat ze naar school wilde. Maar om voor kostschool in aanmerking te komen, moest ze zich bekeren tot het katholicisme. Dat deed ze.
Het had verstrekkende gevolgen voor haar en haar familie. Ze werden door hun gemeenschap weggepest, haar vader stierf aan een hartaanval. Tijdens de dialoog vroeg ze te worden gehoord door een lid van dezelfde boeddhistische gemeenschap, een monnik. De non vertelde hoe ze gedwongen werden hun huis te verlaten, hoe ze van de ene plek naar de andere werden verjaagd. Hoe christenen nog steeds onveilig zijn in het land waar boeddhisten in de meerderheid zijn en vaak steun van de regering genieten.
De monnik zat er wat ongemakkelijk bij. Toen ze was uitgesproken, vroeg ik hem wat hij haar had horen zeggen. Zonder een spoor van oordeel vertelde hij hoe zij, vanaf dat ze een jong kind was tot aan nu, enorm heeft geleden door toedoen van zijn boeddhistische gemeenschap. En hoe onveilig ze zich nog altijd voelt. De ogen van de non verzachtten. Is dat wat je hem wilde laten weten? vroeg ik haar. Ze knikte bevestigend. Tegen het eind van de dag had de monnik de non uitgenodigd om haar ervaringen te delen met zijn sangha en de non had de monnik uitgenodigd voor een kerstmaal in haar klooster.
Zo’n verandering is niet altijd mogelijk. De taal van vrede kan ook ingezet worden voor misleiding. Onder het mom van onderhandelingen kan men de zaak manipuleren en de macht naar zich toetrekken. Als dat gebeurt, moet de waarde van de ‘dialoog’ opnieuw geëvalueerd worden. Dan is er iets anders nodig.
Non-coöperatie is ook een onderdeel van vredesprocessen. Soms is ‘protective use of force’ nodig: met kracht dat wat kwetsbaar is beschermen. Het is gevaarlijk om met iemand in gesprek te gaan die jouw menselijkheid niet erkent, die jou alleen als prooi of als vijand beschouwt. Soms kan dialoog zulke beelden openbreken, soms niet. Bij vrede hoort ook: grenzen trekken, je onttrekken aan situaties die misbruik in stand houden. Non-coöperatie en verzet kunnen soms ruimte voor dialoog forceren, waar dialoog eerder faalde.
Martin Luther King zei eens: Zij die van vrede houden, moeten leren om zich net zo effectief te organiseren als de oorlogshaviken. Infrastructuren van vrede kunnen de weerbaarheid van een land tegen geweld kunnen vergroten, net zoals bijvoorbeeld gezondheidsinstellingen onze weerbaarheid tegen ziektes versterken.
Kun je toelichten wat infrastructuren van vrede zijn?
Meestal wordt vrede gezien als de afwezigheid van geweld: negatieve vrede. Maar er is ook positieve vrede: de attitudes, instellingen en structuren die vreedzame samenlevingen creëren en in stand houden. Vergelijk het met de gezondheidszorg. Die richt zich op het bevorderen van de gezondheid (positief) alsmede op het voorkomen van ziekten (negatief). Hiervoor worden specialismen ontwikkeld, opleidingscentra opgericht, publiekscampagnes gevoerd.
Infrastructuren van vrede zouden als een belangrijk onderdeel van onze samenleving moeten worden beschouwd. Het is de ene kant van de vredesmedaille, waarvan de andere kant bescherming is, zoals door politie en leger. In Europa, dat de afgelopen tien jaar de meest vreedzame regio ter wereld is geweest, verslechtert nu de positieve vrede, mede vanwege het toenemende populisme. Hoe zouden onze samenlevingen eruit zien, als we op vergelijkbare manier in vrede investeerden?
Je deed je promotieonderzoek in Nepal. Wat ontdekte je daar?
Na de burgeroorlog in Nepal hebben regering en buitenlandse hulporganisaties allerlei vredesprojecten in gang gezet. Wij wilden weten wat het effect ervan is en waar verbetering mogelijk is. Uit het onderzoek bleek dat er niet één maar meerdere soorten van vredesbehoeften zijn. Vredesdiensten die nu worden aangeboden, sluiten niet altijd aan bij wat nodig is. Zo is er vrede met jezelf, vrede met je familie, vrede in je samenleving, vrede in je land en materiële vrede. Er zijn dus ook verschillende behoeften aan ondersteuning.
Bovendien bleek dat hoe minder innerlijke vrede men ervaart, hoe meer men geneigd is tot geweld. Er zijn allerlei diensten die vrede ondersteunen. Mensen noemden bijvoorbeeld als voor hen belangrijk: muziek, dans, culturele festivals, vrouwengroepen, jeugdclubs, politie, maatschappelijk werk en vredeseducatie op scholen. Mijn onderzoek probeert deze verscheidenheid aan, en de relatie tussen, vredesbehoeften en -diensten zichtbaar te maken. Ik ontwikkelde een index waarmee regeringen en organisaties zicht kunnen krijgen op de vredesbehoeften en vredesdiensten in hun landen, zodat ze er beleid en ontwikkelingsprogramma’s op kunnen baseren (dissertatie: https://doi.org/10.33540/313).
Waarom is dit belangrijk?
Infrastructuren van vrede kunnen de transitie van een gewelddadig verleden naar een vreedzame toekomst begeleiden. Denk aan nationale dialogen, waarheids- en verzoeningscommissies, community mediation, traditionele conflictoplossing en traumaverwerking. Geweld raakt de levens van slachtoffers en daders, maar direct of indirect ook die van medeburgers en de toekomstige generaties. Om geweldspatronen te doorbreken, is het ook nodig om de macht op een legitieme manier te verdelen. Veiligheid wil gewaarborgd worden, misdaden erkend en hersteld. Slachtoffers verdienen waarheid en gerechtigheid.
Idealiter komt er een transparant proces waarbij iedereen betrokken is en waarin een visie op de toekomst wordt ontwikkeld. Vaak zijn er wetsaanpassingen nodig die rechten en plichten van burgers verankeren. Er zijn trainingen nodig in gezinnen, op school en het werk. Daarin kan men leren om manipulatie, leugens en dwingende controle te herkennen en geweldloze communicatie en conflictoplossing toe te passen. Dit zijn allemaal voorbeelden van vredesdiensten die steeds bij de tijd gebracht moeten worden. Ze blijven altijd nodig. Daarom zijn permanente infrastructuren voor vrede van groot belang. En dat geldt voor elk land.
Je bent nu weer terug in Nederland. Hoe kijk je tegen onze eigen vredessituatie aan?
Ik denk dat ieder land een eigen vredesopdracht heeft. Ieder land heeft zijn eigen nationale schaduw te onderzoeken. In het Westen zijn we met recht trots op onze vrede en democratie. Waarom dan profiteren we van de productie en verkoop van wapens die oorlogen elders voeden? En kunnen we ons koloniale verleden onder ogen te zien en de gevolgen daarvan vandaag de dag? Hoe gaan we om met onze asielzoekende medemens? Wat zijn onze eigen fascistische tendensen? Wat pakken we van anderen af, dat ons niet toebehoort?
We dragen allemaal de kiem van geweld in ons. Maar de meeste mensen hebben ook de capaciteit om dat te overstijgen: om de ander verwelkomen zonder dat zij daar zelf minder van worden. Het is de liefde die vrijzet - en vredeswerk is net zo.
Jeannine Suurmond (1980) legde zich na haar studie psychologie en conflictstudies toe op vredeswerk. Ze werkte voor verschillende diplomatieke en ontwikkelingsorganisaties en was betrokken bij vredesoverleg tussen strijdende partijen in Europa, Afrika en Azië. Ze geeft seminars en trainingen in bemiddelingstechnieken, vredeseducatie en geweldloze communicatie. Met haar gezin woonde en werkte ze 9 jaar in verschillende landen in Azië. Na haar terugkeer naar Nederland promoveerde ze aan de Universiteit van Utrecht op haar onderzoek naar infrastructuren van vrede in Nepal. Marianne Vonkeman interviewde haar.
Eerder verschenen in Herademing