Wie ben ik? 

De roeping van Mozes - en een gedicht van Vasalis

  


Uit: Vergezichten en gezichten, 1954, het gedicht 'Uittocht'

M. Vasalis

 

De koningen zijn koningen gebleven.

ik heb hun tronen weggenomen;

de slaven bleven slaven,

ik nam de ketens af.

Des avonds zijn zij weggetrokken.

Zo konden zij niet in mij wonen.

 

Wie schrijden kon schreed,

trots en bemind tot op het laatste ogenblik;

wie strompelen moest strompelde,

dieper bemind en tot het eind toe ondersteund.

het laatste verdween, gezogen door de sluis der poorten,

een draaikolk paarden, met een zwiep der staarten,

en toen het stof was neergezegen

en ook het laatste gruis geruis,

hoorde ik alleen mijn hart nog slaan,

als zocht het kloppende hen in te halen,

maar ’t hart kon ik niet laten gaan.

In ’t duister zag ik toen de poort verdwijnen,

de hoge wallen krulden terug als blaadren

En ‘k stond alleen zoals een stamper doet.

 

Kom! Lopende op blote voeten

 

Marc Chagall - brandende braamstruik Marc Chagall - brandende braamstruik

 

Exodus 3 (NBG) 1 Mozes nu was gewoon de kudde van zijn schoonvader Jetro, de priester van Midjan, te hoeden. Eens, toen hij de kudde naar de overkant van de woestijn geleid had, kwam hij bij de berg Gods, Horeb. 2 Daar verscheen hem de Engel des HEREN als een vuurvlam midden uit een braamstruik. Hij keek toe, en zie, de braamstruik stond in brand, maar werd niet verteerd. 3 Mozes nu dacht: Laat ik toch dat wondere verschijnsel gaan bezien, waarom de braamstruik niet verbrandt. 4 Toen de HERE zag, dat hij het ging bezien, riep God hem uit de braamstruik toe: Mozes, Mozes! En hij antwoordde: Hier ben ik. 5 Daarop zeide Hij: Kom niet dichterbij: doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilige grond. 6 Voorts zeide Hij: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. Toen verborg Mozes zijn gelaat, want hij vreesde God te aanschouwen. 7 En de HERE zeide: Ik heb terdege gezien de ellende van mijn volk, dat in Egypte is, en hun gejammer over hun drijvers gehoord, ja, Ik ken hun smarten. 8 Daarom ben Ik nedergedaald om hen uit de macht der Egyptenaren te redden en uit dit land te voeren naar een goed en wijd land, een land vloeiende van melk en honig, naar de woonplaats van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. 9 En nu, zie, het gejammer der Israëlieten is tot Mij doorgedrongen; ook heb Ik gezien, hoezeer de Egyptenaren hen verdrukken. 10 Nu dan, ga, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte te leiden.11 Maar Mozes zeide tot God: Wie ben ik, dat ik naar Farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden? 12 Toen zeide Hij: Ik ben immers met u! En dit zal u het teken zijn, dat Ik u gezonden heb: wanneer gij het volk uit Egypte hebt geleid, zult gij God dienen op deze berg.

13 Daarop zeide Mozes tot God: Maar wanneer ik tot de Israëlieten kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam – wat moet ik hun dan antwoorden? 14 Toen zeide God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zeide: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden.

   

Je doet gewoon je ding. En dan gebeurt er iets ongewoons. Zo gaat dat, met God. Mozes hoedt de schapen en geiten, het kleinvee van zijn schoonvader, zoals iedere dag.

 Maar - is dat wel zo gewoon eigenlijk, Mozes? Joodse slavenbaby's moeten dood, gooi ze in de rivier, had de farao gezegd. Maar je moeder had je in een rieten mandje gedaan en zo ben je gevonden door een prinses van het Egyptische hof. Je werd een prince of Egypt, maar toen je wat ouder werd ,ging je meevoelen met je echte familie, gevangen in hun slavenbestaan. Je werd eens zo kwaad over hun mishandeling dat je een Egyptische slavendrijver doodsloeg . Tja, en toen nam je de benen. Wat doe je hier eigenlijk , Mozes, met je kleinvee in de woestijn? Hoe zit het met die kleine mensen ver weg in Egypte?

 Mozes doet wat hij elke dag doet, de zon komt op, de zon gaat onder, je doet je ding. En dan gebeurt er wat, een inbreuk , je gesloten bestaan kiert open. Zo gaat het eigenlijk altijd, met God. Het past niet - en je schrikt wakker.

 Mozes is in de buurt van de Horeb, de berg van God, zo vertelt het verhaal. Het is de plek waar God van zich laat horen - waar het eeuwige woord neerdaalt in de tijd. Een berg die eigenlijk overal kan zijn en nergens, en meestal ergens achter een woestijn opduikt. Niet dat je dat gelijk door hebt natuurlijk. Mozes ziet een doornstruik die in brand staat - dat is niet zo ongewoon in de woestijn. Maar wat wel verbazend is: het vuur verteert de struik niet. Vuur dat brandt maar niet verteert - ken je dat? Alsof je in brand staat en duizend doden sterft, maar tegelijk meer levend bent dan ooit? Alsof je hele leven in een ander licht komt, alsof al je omstandigheden in lichterlaaie staan?

Een crisis, dat is het. Een breuk. Soms pijnlijk, soms prachtig, altijd scheurend, verbijsterend.

 Ik moet van mijn weg af, zegt Mozes, om dat wonderlijke verschijnsel van dichtbij te kunnen zien. Doe dat nou niet Mozes. Hou je aan de gebaande wegen, heb je je lesje nog niet geleerd met het debacle in Egypte? Toen je eigenhandig probeerde dat onrecht van je volk te verhelpen en je zelf een moordenaar werd? Het is net zo rustig nu, tentje, boompje, beestje, vurige woestijnvrouw met lange wimpers , prima toch? Pas op Mozes, je weet wat je hebt maar niet wat je krijgt als je van de weg afwijkt.

En toch trekt het, het trekt, je wilt het weten, waarom is dit? Wat gebeurt er? Waarom maak ik dit mee? Het brandt, het brandt, wat is dit?

 En als je de moed hebt, als je het uithoudt, als je dichterbij komt, als je niet hard weg loopt - klinkt er dan ergens niet je eigen naam? Mozes, Mozes - jij, jij die dit hoort, je naam wordt geroepen als je leven in brand staat. Je wordt geroepen, eenmaal, tweemaal.

 Je zou denken dat Mozes wegloopt. Wie houdt het uit, zo’n onbekende roep, wie houdt het uit, dat branden dat niet verteert? Wie loopt niet weg als het bestaan scheurt en alles wat je over het leven weet staat te schudden op zijn grondvesten? Maar Mozes zegt: hier ben ik.

Hier ben ik. De mooiste woorden die mensen kunnen zeggen. Hier ben ik. Ik verstop me niet, ik loop niet weg, ik doe me niet anders voor dan ik ben, ook al begrijp ik er niets van. Hier ben ik, als je mij roept, dan antwoord ik: hier ben ik. Wat een waardigheid voor die schamele geitenhoeder, voor die mislukte bevrijder, voor die driftige moordenaar. Hier ben ik, Mozes. Eens uit het water getrokken dat mijn dood had moeten worden, eens in de woestijn gevlucht voor mijzelf en mijn eigen leven - maar hier ben ik.

 Doe je schoenen uit, zegt God. Het is heilige grond waarop jij staat. Heilige rode grond staat er - de grond waar mensen uit gemaakt worden. Het menselijk bestaan met zijn breuken en crisissen, met zijn zware verhalen en met onrecht en fouten - het is geboortegrond. Een brandende braamstruik in je leven is heilige grond. Een crisis brengt mensen op die heilige grond - jouw persoonlijk geboortegrond, voor niemand anders, van niemand anders. Het is jouw verhaal, het zijn jouw persoonlijke breuken en scheuren en vurige vlammen - het is de roepstem van de eeuwigheid die jou bij name roept. Eenmaal, tweemaal.

 Mozes verbergt zijn aangezicht. Hij is bang om naar God te kijken. Hij wil van alles zien in deze paar verzen van de bijbel: hij wil dat vuur zien, hij wil die struik zien, hij wil van zijn weg af om beter te zien. Maar God durft hij niet aan te kijken. Hij verbergt zijn aangezicht - hij verbergt zijn kwetsbaarheid als Adam in de hof van Eden met de appel nog in zijn keel. Hier ben ik - maar toch eigenlijk, als het er op aan komt, ook niet.

 God heeft ook wat gezien - de ellende van de slaven. Dat doet God van zijn hemelse wegen afdalen. Want afdalen is nodig voordat je op kunt stijgen. Eerst de diepte in, eerst de modder en het slijk van het leven in, eerst je eigen schaduw onder ogen zien en het leed van de wereld erkennen - want dat wil mee omhoog, dat moet mee, hemelwaarts. Zo doet God het, en zo doen de mensen die hij roept, Mozes, straks. En Debora, en Esther en Jeremia. En later Jezus. En misschien nog later, jij en ik.

 Wie ben ik?, zegt Mozes en dat klinkt al heel anders dan: hier ben ik. Want wie ben je eigenlijk als je leven niet bevrijdend is voor de mensen waar je bij hoort? Wie ben ik, wie ben jij, wie is de mens die God voor ogen heeft toen hij jou en mij schiep?

God vertelt Mozes wie hij is. God vertelt het ook aan jou en mij, vandaag. Dit is wie je bent, zegt God: Ik ben met je. Dat is je identiteit: Ik ben met je. Meer hoef je niet over jezelf te weten. Dat is het enige dat telt.

 Jaja, zeg je misschien, da’s makkelijk gezegd. Jaja, zeg Mozes die nogal stamelt van schrik. Maar wie bent U dan eigenlijk? Ik ben die Ik ben, zegt God, dat is mijn naam. Dat is mijn wezen, en dat is wat ik doe: ik help mensen er te zijn. Ik ben degene die er al is. Nu jij nog. En het verhaal vertelt hoe Mozes een hele menigte slaven mee zal brengen naar die heilige berg waar je God ontmoet en een volk geboren wordt.

 Wie ben je, Mozes? Wie ben jij? Dit is wie je bent: Ik ben met je. Degene die is, is met je. Als je zoekt naar wie je echt bent, wie je bedoeld bent, als je wilt weten wat er onder alle maskers van mensen verborgen ligt, als je wilt weten wat de diepste waarheid is van jezelf en van bootvluchtelingen en jihadstrijders, van kindslaven en demente bejaarden, dan is het dit: Ik ben met je.

 Let op het vuur dat brandt maar niet verteert. Verlaat je gewone weg en kom een stapje dichterbij. Misschien hoor je je naam. eenmaal, tweemaal. Doe dan je schoenen uit, je crisis is heilige geboortegrond. Ik ben er, zegt God. Ben jij er ook?

 Kom, lopende op blote voeten.

Radiopreek voor de IKON radiokerkdienst, november 2013

Sporen van God
Kun je iets van God merken ? Misschien wel.
Map
Info