Sacrament, ambt en mystagogie
Tafelviering
Ontvangt wat gij zijt en wordt wat gij ontvangt: lichaam van Christus (Augustinus)
Het is Allerzielen. Vandaag vieren we de gedachtenis van de gestorvenen. De hal van de kerk vult zich met mensen die hier nog niet eerder geweest zijn: nabestaanden van de overledenen van het afgelopen jaar. De meeste uitvaartdiensten zijn in de aula van de begraafplaats of het crematorium, niet in de kerk. Maar voor deze viering zijn ze gekomen: weduwen en weduwnaars, dochters en zonen, kleinkinderen met open verbaasde gezichten, kleine groepjes rouwende familie.
Ze lopen de licht dalende kerkzaal in. Voor in brandt de paaskaars, het licht van de koepel valt op het doopvont, het avondmaalszilver glanst in het herfstlicht dat door de hoge ramen binnen valt. Dichtbij elkaar schuiven ze in de banken. De cantorij begint met een lied, plechtig, een beetje droevig, stilte daalt. Na het welkom klinkt een bekende psalm, eerst aarzelend en dan voluit wordt er mee gezongen terwijl het evangelieboek wordt binnengedragen. De nadering is begonnen.
Kyrië en gloria, een kindergesprek en gelach, zalig zijn de armen van geest klinkt het evangelie en de wereld verschuift, keert zich om en doden zijn aanwezig en geven licht. Heiligen zijn mensen waar het licht door valt. Dan worden namen genoemd, het verdriet wordt voelbaar, een vrouw steekt wel drie kaarsen aan, een kleinkind huppelt met haar moeder mee, daar gaat een zoon die niemand meer over heeft. Een weduwe wordt ondersteund door haar twee dochters, de ene is moslim, de ander niet gelovig maar ze lopen mee, voor moeder, voor hun vader die ze zo missen. Het verdriet van één grijpt ook de ander aan, niemand is meer alleen. Blijf met uw genade bij ons, zingt de cantorij en Gij zijt de zin van wat wij zijn.
Brood en wijn worden binnengedragen, de grote dankzegging neemt alles in zich op, de beker vult zich met het lijden en de dood, met al ons lijden en dood en wij drinken het leven dat niet vergaat. We ontvangen wat we zijn en worden wat wij ontvangen: lichaam van Christus. Door de nacht van strijd en zorgen schrijdt de stoet der pelgrims voort, zo klinkt het oude lied dat ieder meezingt. Deuren gaan open, de oudste zegen van de kerk gaat mee naar buiten, de wereld in.
1. Inleiding
In dit essay wil ik verkennen waarin de betekenis van sacramentaliteit voor de kerk en het ambt van de (protestantse) voorganger zou kunnen liggen. Ik werk enkele gedachten uit rondom ambt en sacrament en concludeer dat de nadruk op de verkondiging in de Reformatie het begrip – en de ervaring – van de communio tekort heeft gedaan. Een herontdekking van de betekenis van liturgie en Tafelviering zou tegenwicht kunnen bieden aan de privatisering van het geloof. Ik onderzoek de mystagogische taak van de voorganger en beschrijf de weg van de liturgie als een mystiek omvormingsproces.
2. Ambt en sacrament
Binnen het ambt worden drie taken onderscheiden: verkondiging, sacramentsbediening en pastoraat.[1] In de protestante kerken lag (en ligt) het accent op verkondiging. Vanuit de ontstaansgeschiedenis van de kerk is dit goed te begrijpen: de reformatie ontstond als reactie op de eenzijdige sacramentsnadruk in de katholieke kerk van die tijd - en het daarbij optredende machtsmisbruik van de ambtsdragers. Het priesterschap van alle gelovigen werd de kern van het sacramentele denken in de reformatie, en de bijbel/verkondiging de gestalte van het Woord. In de huidige tijd is de verkonding onder vuur komen te liggen: de individualisering verdraagt zich slecht met 'bepreekt worden'. In een samenleving die zichmeer dan ooit bewust is van de veelheid van waarheidsopvattingen, is prediking als aanzegging van waarheid omstreden. In de ambtsuitoefening kwam - mede door de verlegenheid met het preken en wellicht de predikers - een verschuiving: pastoraat ging een veel grotere plaats innemen (met uitzondering van de reformatorische vleugel van de kerk: daar ligt nog altijd het accent op bijbeluitleg). Inmiddels lijkt er een verdere ontwikkeling op gang te komen: de liturgie en de rituelen van de kerk krijgen meer aandacht. Wellicht is in de kerken van de Reformatie de tijd gekomen voor een herwaardering van de sacramentele dimensie van kerk en ambt.
Het hart van de sacramentele bediening van de kerk wordt verwoord door Augustinus in zijn liturgie voor de paasnacht: Ontvangt wat gij zijt en wordt wat Gij ontvangt: lichaam van Christus. Alle denken over de sacramentele dimensie van kerk en ambt is mijns inziens hierin samengevat. In zoverre de kerk haar wezen ontvangt 'van de andere kant', in zoverre kan de kerk doen waartoe zij geroepen is: Christus in het hier en nu belichamen.[2]
Tegelijk wordt duidelijk dat het sacramentele niet individueel verstaan kan worden, alsof we allemaal kleine Christusjes (moeten) worden. Het gaat om een wezenlijke en voorgegeven eenheid (Christus) die gerealiseerd wil worden in het concrete leven, met name in de toewending naar de minsten.[3]
In de protestante kerk rust het ambt van de voorganger op het algemene ambt van de gelovigen en niet op de wijding van de bisschop. In de nieuwe kerkorde wordt het ambt van predikant aan de landelijke kerk verbonden, om het 'tegenover' in de plaatselijke gemeente te waarborgen. Hoewel 'uit Christus en door de gemeente' is de wijding van een voorganger toch nauw verbonden met de plaatselijke, concrete gemeente. De viering van de eucharistie is dan ook in de eerste plaats een tafelviering waarin de communio van de gemeente centraal staat. Het heeft eerder een teken-karakter dan een bemiddelende functie. De voorganger heeft een eigen rol in het bedienen van het sacrament maar de bemiddeling tussen God en mens vindt plaats in en door Christus. Christus wordt in de eerste plaats ontvangen in het Woord en pas daar van afgeleid in brood en wijn. Een zekere bemiddelende rol van de voorganger wordt wel erkend. Zoals het Dienstboek zegt: "De gemeente gelooft dat de opgestane Heer zelf haar de Schriften opent en uitlegt."[4]
Het typisch protestante gebed voor de opening van de Schrift (geen collecta maar het zogeheten gebed om verlichting met de Heilige Geest) verwijst hier naar. Door de woorden van de Schrift, toegelicht en geactualiseerd door de voorganger spreekt de Geest van God tot de, gemeente. Hierin komen het zichtbare en het onzichtbare bij elkaar. De uiterlijke vormgeving heeft een innerlijke binnenkant: res et sacramentum.[5] Het is de Geest van God die mensen voor deze binnenkant ontvankelijk maakt. In de praktijk van de protestante kerk is het Woord los gekoppeld van de Tafel. Daarmee is ook de sacramentele dimensie van geloof en kerk al te veel geprivatiseerd. Het persoonlijk geloof werd en wordt de doorslaggevende factor in het al dan niet christen zijn en heiliging een privé-zaak die vooral berust op eigen inzet. De communio werd één van de uitingen van het heil van God, in plaats van de constituerende. Het is niet verwonderlijk dat daarmee het geloof in het privé-domein terecht kwam. Terecht stelt van Eijk daartegenover "dat de christelijke identiteit op de één of andere manier een kerkelijke is.[6]
Waar het woord vooral een persoonlijk appèl doet, is de eucharistie wezenlijk verbonden met de gemeenschap, de eenheid van de wereld waarop het heil is gericht. Als er over de kerk als ware het een sacrament gesproken wordt, dan zie ik deze sacramentele dimensie voor al in deze communio. De werking die uitgaat van de deelname aan liturgie en sacrament heeft te maken met wat wel het de-centreren van het ik wordt genoemd: het bewustworden van de persoonlijke identiteit als deelname aan het Drie-Ene goddelijke leven. In de eenheid die God is wordt alle verscheidenheid opgenomen en de mens in God verbonden met heel de gemeente, met verleden en toekomst, levenden en doden, mensen wereldwijd. Dit is de mystieke, dwz. de verborgen maar voor het oog van het geloof zichtbare werkelijkheidslaag die in de hele spirituele traditie van de kerk genoemd wordt.[7] lk vind het dan ook uitermate belangrijk dat de eigen waarde en werking van brood en wijn in het protestante denken en beleven een plaats krijgt. Dat vereist niet dat de voorganger zèlf tot een bemiddelaar moet worden, zoals protestanten nog weleens vrezen.[8] Het vereist wel dat deze over mystagogische vaardigheden beschikt.[9]
3. Mystagogie
n de kerk wordt een heilig spel gespeeld. Daarmee wil gezegd worden: de woorden, gebaren en gebruiken hebben een verwijzende functie.[10] Er gelden regels die niet voor de gewone wereld gelden. Tijd en plaats hebben hun betekenis binnen het spel, niet erbuiten. Het is de wereld omgekeerd, of binnenstebuiten. De tijd wordt apart gezet van de gewone tijd. De kerkzaal wordt tot een ontmoetingsruimte met God, de afwezige Aanwezige, die als onzichtbaar middelpunt een groep niet gerelateerde mensen aart elkaar verbindt. In de kerk wordt expliciet gemaakt wat impliciet in het hele leven aanwezig is.[11] Het levensgeheim dat veel mensen ervaren bij de geboorte van een kind of het sterven van een naaste, of in de macht van de natuur, wordt hier bij name aangeroepen, gebeden en gedankt. De anonieme eerbied en verwondering over het leven die in het fundamentele gevoel van de meeste mensen aanwezig zijn, krijgen hier een ethische richting door de verhalen van Israël en het leven van Jezus. Kort samengevat: Door het gaan van de weg van de liturgie en het kerkelijk jaar gebeurt er iets met het aanvoelen van het leven. Er komt een dimensie van sacramentaliteit[12] open. Het leven zelf heeft verlossende kwaliteiten die in de kerk benoemd en gevierd worden en in het leven gepraktiseerd en ontvangen.
Professionaliteit met betrekking tot de eredienst vereist van de voorganger dat deze zijn of haar liturgische rol goed speelt. Dat wil zeggen: dat de gebruiken, gebaren en woorden voldoende toegeëigend zijn om het ritueel met te hinderen. Een voorganger die geen feeling heeft met de dynamieken van de liturgie, kan niet op de juiste wijze 'meespelen'. Dat vraagt om transparantie aan de kant van de voorganger, en daarmee volgens Witte een oefening in innerlijke belangeloosheid.[13] Ik zou daaraan willen toevoegen: het vraagt dat de voorganger zich bewust is van de perspectiefverschuiving die de gang door de liturgie beoogt. Het gaat erom dat wij niet alleen weten wat wij doen in de kerk, maar gaan aanvoelen wat God doet in de kerk. Een voorganger zou nu juist daarin ook voorganger dienen te zijn. In de uitgangspunten van het Dienstboek wordt uitdrukkelijk geformuleerd: Het is God zelf die zijn naam doet gedenken.[14] De liturgie zoals deze door de eeuwen heen ontwikkeld is, geeft vorm aan een mystieke weg, een weg waarlangs mensen tot God komen en God tot mensen nadert. Er zit een dynamiek in de opbouw van de klassieke liturgie waar een werking van uitgaat. Het is nu juist deze werking waaruit het sacramentele van de liturgie bestaat. De vaardigheden van de voorganger om de gemeente toe te leiden tot dit geheim, zou weleens een sleutel kunnen zijn tot het op nieuwe wijze verstaan van de sacramentele dimensie van het ambt.
4. De weg van de liturgie
De mystieke weg heeft een aantal aspecten die te herkennen zijn in de liturgische vormgeving. De klassieke kenmerken van de mystieke weg zijn: verlichting, zuivering en vereniging. De hele liturgie is gekenmerkt door deze elementen. De liturgie wil een ontmoetingsruimte vormen voor God en mens terwijl er recht wordt gedaan aan hun respectievelijke eigenheid, dat wil zeggen: aan de verschillen. Dat is precies waarom de rituelen nodig zijn: als omgangvormen met een mysterie dat het begrip te boven gaat en móet gaan. Rituelen hebben een objectiviteit die beschermt tegen de neiging God en het geloof in te lijven in het eigen systeem van denken of eigen emotionele behoeften. In de liturgie komt het Woord tot de mens, in de gedaante van Schrift en Tafel, van oudsher de twee brandpunten van de samenkomst van de gemeente. Het Woord wil zeggen: de levende aanwezigheid van Jezus Christus in de gemeente door de werking van de Geest. Het gaat niet alleen maar om de verlichting van het verstand, of een warm gevoel, maar om vorming: om menswording, en uiteindelijk om een wereld die zichzelf als één lichaam kan gedragen. Ad de Keyzer, in zijn proefschrift over de eucharistie,[15] noemt de liturgie een omvormingsproces.
In de kerk verbinden mensen zich - maar in een ander licht gezien wórden verbonden - met de hele wereld en het hele menselijke bestaan. Op afgeleide wijze neemt de gemeente deel aan het trinitaire leven van God.[16] De mens is niet van nature geschikt tot deelname aan het geheim van de Drie-Ene God [17]. Meester Eckhard betoogt: “Veel mensen willen God aanschouwen met de blik waarmee ze naar een koe kijken, en willen God liefhebben zoals ze een koe liefhebben. Je houdt van een koe vanwege de melk en de kaas, en in het algemeen van het voordeel dat je van haar hebt. Hetzelfde doen mensen die God willen liefhebben ter wille van uiterlijke rijkdom of innerlijke troost. Zij hebben God niet echt lief, want zij houden niet van God, maar van hun eigen voordeel."[18] Geschikt gemaakt worden om het Woord te ontvangen vraagt een niet-grijpende houding: een houding waarin God niet op maat van menselijke behoeften wordt gesneden. [19] Alleen dan kan waar worden wat Eckhard schreef: Het voedsel dat wij voor ons lichaam tot spijze nemen, wordt in ons veranderd, maar de geestelijke spijze die wij opnemen, verandert ons in zichzelf.[20]
7. Tenslotte
Na dit alles concludeer ik dat er maar één sacrament is: Christus. De werkzame aanwezigheid van Christus in de wereld wordt echter geëxpliciteerd in de liturgie van de kerk, met als centrale focus de Tafelviering. Daarmee kan men in afgeleide zin spreken van de kerk als sacrament. Daar weer van afgeleid zou men ook het ambt een sacramentele dimensie kunnen toeschrijven aangezien de pastor in het rollenspel van de liturgie een bemiddelende functie heeft. Uiteindelijk lijkt mij de perspectiefverschuiving die in de liturgie plaatsvindt een oefening om het gewone leven in datzelfde licht te bezien. Dat wil zeggen: om de werkzame en verlossende aanwezigheid van Jezus Christus in alles van het leven te bespeuren, zodat heel het menselijke bestaan uiteindelijk als sacrament gezien en ervaren kan worden.
[1] Zie het artikel Ontproblematiseren van H. Witte, in "Dankuwel, Bisschop Ernst, Hoeven 2000, p. 11
[2] Van Eijk merkt terecht op dat er tussen God en mens geen sprake is van concurrentie: "Het is veeleer zo, dat Alles van God en alles van de mens komt." Ton van Eijk, Teken van aanwezigheid, Zoetermeer 2000, p. 122
[3] 1n de ontmoeting met de Heer, zoals die in de eredienst gestalte krijgt, worden onze handen en voeten gericht naar de wereld en in het bijzonder naar de minsten van onze broeders en zusters", p.5, Dienstboek, een proeve, Boekencentrum Zoetermeer 1998
[4] idem p.7
[5] P. 3, studiehandleiding week 2, H. Witte. Witte volgt Rahner en zegt: "in het normale kerkelijke leven zijn binnen- en buitenkant met elkaar verbonden: een sacrament is de verbinding van zichtbaar teken en betekende genade-realiteit."
[6] ibid, (zie reader p.24)
[7] Of, zoals Dag Hammerskjold het zegt: geloof is Gods vereniging met de ziel. Dag Hammerskjold, Merkstenen, Helmond, 1963, p. 75.
[8] "Tussen het individu en God staat geen middelaar die aanbeden moet worden, maar een leerproces." Abram, geciteerd door Tj.v.d. Berk, in Mystagogie, Meinema, Zoetermeer, 1999 p.61
[9] Zoals H. Witte eveneens betoogt in zijn artikel: Pastoraat en de vraag om spiritualiteit, reader. p. 103,109
[10] Vergelijk het beroemde schilderij van Magritte uit 1928: Ceci n'est pas une pipe. Van Eijk volgt Chauvet als hij de sacramenten als 'taaldaden' benoemt die hun betekenis binnen het taalveld van de liturgie ontvangen. reader p.30. Over taal als verwijzing bestaat een mooi verhaal uit de boeddhistische traditie: Twee monniken ontmoeten elkaar in een tuin. Ze gaan zwijgend op een bankje zitten en blijven lange tijd stil. Dan wijst de ene monnik met zijn hand en zegt tegen de ander: “dat noemen ze een boom!". Het blijft even stil en daarna rollen ze beiden schaterend van de lach van bet bankje.
[11] Het rijk van God is omvattender dan de kerk, aldus K. Rahner, studiehandleiding p.3
[12] Zo ook het pleidooi van Bisschop Hurkmans voor sacramenteel denken, in Studiehandleiding, de sacramentaliteit van de kerk, H. Witte, p. 1
[13] p.7 studiehandleiding, week 2
14] ibid, p.5 Dienstboek
[15] Ad de Keyzer, Het mystieke perspectief van de eucharistie, geciteerd uit het tekstboek voor de studieweek mystiek Nijmegen 1999. Ook de openingszinnen van de liturgiën (in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; of: Genade zij u en vrede van God onze Vader en van Jezus Christus onze heer in de gemeenschap met de Heilige Geest) die in het Dienstboek vermeld staan maken direct duidelijk wat de verbindende factor is in het gemeente-zijn.
[16] H. Witte, Triniteit en Kerk, studiehandleiding, p.2, noemt in navolging van T. Brandner de ontologisch/causale band tussen triniteit en kerk. Deze band "kan ook in meer participerende zin begrepen worden. Dan is de triniteit de ruimte waaraan de Kerk deel heeft, waarin zij binnengetreden is en woont."Hij citeert Lumen Gentium 2 waarin staat dat het heilsplan van de eeuwige Vader 'gericht is op de deelachtigheid van de mensen aan dit goddelijk leven.' Deze deelname is door Christus in de Geest. De deelname van de gelovige aan het innerlijk leven van God is te beschrijven als analoog aan de perichorese van de Drie-eenheid: de wederzijdse doordringing zonder verlies van eigenheid. In de toenaderingsgebeden van het Dienstboek is dit bewustzijn terug te vinden: "laat mij opgaan naar uw huis en voeg mij samen met allen die uw naam bezingen". In het consistoriegebed staat: 'geef uw Geest opdat wij ons verenigen met heel uw kerk' Dienstboek, p. 762-767.
[17] Augustinus noemt God als innerlijker dan mijn eigen innerlijk. Wellicht moet men daarom zeggen: de mens is niet zozeer van God als wel van zijn wezenlijke natuur vervreemd.
[18] Meester Eckhard, in: Waar God naamloos is, red. Hasso Schelp, Mirananda Uitg. 1994, p.30
[19] Franse protestanten noemen dit: de creative passiviteit van het geloof. Van Eijk p. 118, ibid
[20] ibid, p.77