Kerkbladmeditaties (3)
Dood is dood (Paasmeditatie)
Nog eens schreeuwde Jezus het uit, toen gaf hij de geest. Op dat moment scheurde in de tempel het voorhangsel van boven tot onder in tweeën, en de aarde beefde en de rotsen spleten (Mattheüs 27: 50-51).
Tot het uiterste gaan. Volbrengen wat er van je gevraagd wordt in het leven. En dan valt de nacht . Want één ding is zeker: alles gaat voorbij. Voor ieder mens komt het moment dat het nacht wordt, dat het licht van het leven dooft. Alles gaat voorbij. Maar - kijk nog eens goed. Scheurt daar niet een gordijn, een voorhangsel, een sluier die Gods nabijheid voor je verborgen hield?
Volbrengen wat je hebt te doen. De zorg voor degenen die op je weg gekomen zijn. Het leed van je eigen bestaan op je nemen, tot brekens toe. Je weg gaan. Jouw eigen weg met God, mensen, dieren, de natuur, deze wereld. Trouw blijven aan jezelf zonder de ander los te laten. Alles wat er aan geestkracht in je leeft, géven, de Geest geven. Dat is wat Jezus deed, zo leefde hij, zo is het dat mensen maximaal mens zijn.
Hoeveel mensen kunnen zich zo volledig aan de wereld geven? Ga eens voor jezelf na: is alles wat er in je zit, ook echt naar buiten gekomen? Heeft al de liefde die er in jouw hart woont, zich ook echt kunnen geven? Of heeft het leven bij jou allerlei deurtjes dichtgedaan? We hebben zoveel op te houden, zoveel te beschermen, je kunt zo makkelijk gekwetst raken in het leven. En dan stroomt het niet meer vanzelf, zoals bij een klein kind dat in gelukkige omstandigheden opgroeit en zich spontaan geeft aan alles wat er gebeurt.
Die vrijgevigheid van het hart – zijn we die niet onderweg verloren? Wie leeft er uitstromend zoals Jezus deed? Alles wat er aan Geest in hem was kwam naar buiten, zonder reserves. Zelfs de angst voor de dood veranderde hem niet. ‘Laat de beker aan mij voorbijgaan’, bad hij toen de soldaten kwamen. ‘Maar uw wil geschiede’. Ook als het lijden niét aan hem voorbijgaat, hij sluit zichzelf niet af, hij blijft zich toevertrouwen aan de weg die in hem is, hij geeft zich zonder reserve aan deze wereld, aan zijn God en Vader.
En nu sterft hij. Nog eenmaal schreeuwt hij het uit en geeft de laatste adem die in hem is aan de beulen die hem doden. En op dat moment scheurt het gordijn in de tempel. Het gordijn dat het heilige der heilige, de plek waar God woont, verborgen houdt voor de blik van de wereld. Van boven naar beneden scheurt de sluier, het voorhangsel, die de vrije toegang tot God verhindert. De mens die zich zo zonder reserve geeft, opent een deur naar de nabijheid van God.
Op aarde wenen de vrouwen. Op aarde treurt zijn moeder, zijn vriendinnen die op afstand moesten toekijken hoe hun geliefde zijn leven gaf. De grote verschrikkelijke stilte van dood en lijden klinkt ook vandaag nog zo hartverscheurend luid. Misschien in je eigen leven. Of in Haïti, in Irak, in Soedan. Met deze vrouwen wenen we om het vele verdriet. De profeet Jesaja zegt: ‘Rachel weigert zich te laten troosten omdat haar kinderen niet meer zijn.’ Dood is dood. Maar hier klinkt het verhaal dat er één ontsnapt is. Eén overleeft de dood en gaat ons voor.
In de oosterse kerk treurt op Goede Vrijdag niet de kerk, maar het dodenrijk. Die roept klagend uit:
“vernietigd is mijn macht. Ik nam die dode op als een gewone gestorvene maar ik kon hem niet houden. En met hem word ik van zo velen beroofd waarover ik koning was. Want alle doden behoren aan mij, het dodenrijk, toe vanaf het begin van de tijd. Maar zie: Hij deed allen verrijzen!”
Jezus gaf de Geest en op aarde treuren de vrouwen. Dood is dood. Maar het verhaal is nog niet af. Jouw verhaal is nog niet af, ook al ga je dood. Al verliezen we alles, niets gaat verloren. Want de Geest is gegeven, het is volbracht. Je hoeft het paradijs niet te verdienen, het wordt ons geschonken. Het is niet nodig dat ons hart op slot blijft door alles wat er mis is gegaan. Nog steeds roepen mensen: ‘als God God is, waarom dan zoveel ellende?’ De spotters bij het kruis zeiden niets anders. Gods antwoord is niet een wonder maar overgave. God gaat niet om de dood heen maar erdóór heen – dat is het goede nieuws voor ons, die ook niet aan de dood ontsnappen kunnen.
Is je hart gevangen geraakt in de rotsen van rouw, mislukking, onrecht, pijn, teleurstelling? De nacht van alle nachten nadert en Jezus geeft de geest, Zijn Geest die de toegang tot God ontsluit. De aarde beeft en de rotsen splijten omdat het leven het wint van de dood.
Kom, o Geest die levend maakt, kom in onze nacht en breng ons naar de morgen.
Hoe zal ik u ontvangen? (Kerstmeditatie)
Alles draait om ontvangen. Geen leven dat zichzelf gemaakt heeft. Geen liefde die je zelf georganiseerd hebt. Geen geloof dat niet gegeven is. Geen heil uit de hemel zonder een Maria die zichzelf ontvangend opstelt. Advent is het voorbereidende werk. Advent is de tijd dat er ergens in je bestaan een lege ruimte opent. Kerst is een geschenk dat ontvangen wil worden. En dat kan niet als ons hele leven tjokvol staat. Dat God als mens werd geboren in Bethlehem zal u niets baten als hij ook niet in uw ziel geboren wordt (Eckhart).
Religie is de manier waarop wij ons geloof vormgeven. Religie is wat wij doen met God en de bijbel en rituelen en kerken. Religie is wat we leren thuis: de verhalen, de gebruiken, de normen en waarden. Zonder religie zouden we niet weten van God. “Ik vind God niet in de kerk, maar in de natuur”, hoor ik weleens. Tja, denk ik dan, je zou geen liefdevolle God in de natuur vinden als je niet eerst van Jezus geleerd had dat er zo’n God is. Zonder een concrete manier waarop het geloof vorm gegeven wordt, hoe gebrekkig dan ook, blijft er geen inhoud over. Als kerken, gebruiken, muziek en bijbel in onbruik raken, zal de waarheid die er het hart van vormt, verloren raken. Zonder religie geen geloof.
Geloof is iets anders dan religie. Als het goed is, groeit de religie waarmee we grootgebracht zijn, uit tot geloof. Als het goed is, komt wat je eerst van buitenaf leerde als een christelijke manier van leven, steeds meer van binnenuit. Het wordt iets dat je van binnenuit motiveert en in beweging brengt. Het moet je gegeven worden, zeggen ze weleens, en zo is het. Geloof is wat Jezus had: een relatie met de levende God. Geloof is wat Maria had: een concreet bestaan dat zij ter beschikking stelde voor God: lijf en al. Geen buitenkant meer, maar met huid en haar betrokken zijn, ingetrokken in het verhaal van God met de wereld. Geloof heeft meer te maken met beweging dan met vastigheid. Geloof gaat over je verlangen, je vertrouwen, met je hoop en je twijfel, met je humor en je zelfinzicht, over de manier waarop je liefhebt . Geloof is de kriebel die je religie relativeert en in beweging houdt. Want de toekomst van God ligt niet in het verlengde van ons heden, maar breekt in - anders dan je dacht. Als een kerstkindje waar geen plaats voor is in de herberg van alles wat we zelf hebben opgebouwd en uitgedacht.
In de tijd van Advent bereidt de kerk zich voor om de geboorte van God in deze wereld te verwelkomen. Het licht van God wil niet in een sterrenhemel blijven fonkelen, maar zichtbaar worden, hier in ons midden. Wat een huiveringwekkende gedachte is het eigenlijk. Niet toen, en daar, maar hier en nu, in jou en mij. Advent wil de hindernissen opruimen die de weg van God naar ons toe blokkeren. Advent wil de aandacht vestigen op wat van God uit gegeven wil worden - en door ons ontvangen mag worden.
Waaraan herken je wanneer het Adventstijd is? Het is de tijd waarin je merkt dat er van alles wegvalt. De beelden die je hebt van jezelf, of van een ander. De opvattingen en zekerheden die aan je geloof ontleende. Het gevoel dat je had als je in de kerk bent. De manier waarop je tegen God aankijkt. Het is weg, het werkt niet meer, het doet het niet meer voor je. Advent is de tijd dat God zelf aan het werk is om alles op te ruimen dat verhard en gestold is, waar het leven uit is weggevloeid. Advent is de afbraak van religie en de mogelijkheid dat geloof geboren kan worden. We vieren Advent in het kerkelijk jaar om deze wijsheid niet te vergeten.
Als wegvalt wat eerst van betekenis was, moet dan ook de vorm maar overboord? Schaf jezelf een andere partner aan, een andere kerk, of helemaal geen kerk? Soms kan het haast niet anders. Maar of je daar echt iets mee opschiet is wel de vraag. Het gaat om iets veel belangrijkers dan een vorm die verandert: het gaat om een inhoud die nieuw ontvangen wil worden. Het vraagt om loslaten en vertrouwen op wat gegeven wordt. Advent vraagt: waar is het geloof in je religie? Is godsvertrouwen de bron van waaruit je leeft? Of moet je het allemaal zelf ophoesten? Zet het je nog in beweging, leer je er nog wat van, geeft je het nog moed en hoop, doet het je omgeving bloeien? Als dat niet zo is: maak jezelf dan beschikbaar: richt je verwachting op God. Advent blijft niet hangen in het verleden, of laat zich opsluiten in het overvolle heden, maar ziet uit naar wat komen wil - wat ons van Godswege toe-vallen wil.
Want God wil geboren worden in ons. En dit is het wonder: het is ónze geboorte in God: "dat wij ongerept en rein nieuwgeboren zouden zijn" (Gez. 135). Dat wij zelf met Jezus mee geboren worden, de wereld in als Woord van God voor onze tijd. Wat moet je je daarbij voorstellen? In ieder geval iets zo concreet mogelijk: misschien een nieuwe manier van in je werk staan, meer vanuit wie je wezenlijk bent. Misschien een doorbraak in de moeiten in je relatie: met andere ogen leren kijken. Misschien een omkeer in je prioriteiten, of een nieuw vertrouwen in de toekomst, misschien een ander perspectief op het verlies dat je onderging. Geloof is leren vertrouwen op het licht dat God zelf in ons legt.
ZWEMMEN EN GELOVEN
Ik mag in het diepe bad! zegt mijn nichtje van zes vol trots. 2.65m, zegt mijn broer, net zo trots. Er is nog een bad van 3.40 m , dat is voor volgend jaar.
Zwemmen leer je door te doen. Goed zwemmen leer je door in een steeds dieper bad te oefenen. Dat is logisch. Ook geloven leer je ook alleen maar door te doen. Goed geloven leer je door het te oefenen in de diepe lagen van jezelf en van het leven. Dat is logisch. Toch denken veel mensen dat geloven iets is van: ‘aan’ of ‘uit’. Je hebt het of je hebt het niet. Maar een beetje gezond verstand – en ook de mystieke traditie van de kerk - vertelt iets anders. In geloven kun je groeien. Want geloven lijkt nog het meest op zwemmen. Op de kant krijg je uitleg, in het pierenbadje wen je aan het water, en dan steeds verder het diepe in. En onvermijdelijk krijg je af en toe een flinke slok zwemwater binnen..
De Duitse theoloog Karl Rahner was gespecialiseerd in de spiritualiteit van de kerk. Zo’n vijftig jaar geleden probeerde hij zich voor te stellen hoe de spiritualiteit van de 21 e eeuw er uit zou zien. Volgens hem zou het drie kenmerken hebben: ·de Godservaring zou centraal staan ·de betrokkenheid op de wereld zou vanzelfsprekend zijn. ·het alledaagse leven zou de vorm zijn waarin spiritualiteit geoefend zou worden (wat ze vroeger: ascese noemden). Hij meende: de gelovige van morgen zal iemand zijn die iets van God ervaren heeft – of zal geen gelovige meer zijn.
God ervaren? Ja, mijn oma, die deed dat, zegt de jonge vrouw met wie ik spreek. Die beleefde God. Dat kon je merken toen ze dood ging, heel rustig, vol overgave. Maar ik weet het nog niet zo net. Hoe weet je dat je het niet allemaal fantaseert? Vertel me eens, zeg ik. Heb je weleens meegemaakt dat je iets zeker wist, zonder dat je weet hóe je dat wist? Ja, zegt ze na enig nadenken. Toen ik mijn man leerde kennen. Ik wist gewoon dat hij het was. Dat is een mooi voorbeeld, zeg ik. Met geloof is het net zoiets. Het kennen van God is als het kennen van de liefde. In de liefde geef je jezelf en word je kwetsbaar. Het is net alsof je dan niet alleen met je ogen, maar met je hart kijkt. En wat je dan van de ander leert kennen, heeft zo zijn eigen bewijskracht. In de tijd van onze oma’s was het geloof vooral overgave, vertrouwen, juist in je kwetsbaarheid. In onze tijd is het geloof vooral een soort denksysteem. Een opvatting, een gedachte, een wereldbeeld, een set normen en waarden waar je het mee eens bent of niet. Daarom is het moeilijk voor mensen van deze tijd om een connectie met God te ervaren.
We leven horizontaal: de wereld is alles en de hemel ver weg. Het grote voordeel van zo’n levensgevoel is dat we ons echt bekommeren om de aarde. We leven niet voor het hiernamaals zoals mensen vroeger wel deden (en gelijk hadden ze: zo’n pretje was het niet om in grote armoede en kindersterfte te leven). Wij leven voor nú – en als we geloven, dan moet het voor het hiernumaals zin hebben. Toch heeft het een nadeel om zo horizontaal te leven. Ook de eeuwigheid is het verlengstuk van de tijd geworden: voordat je geboren wordt en nadat je dood bent. Eeuwigheid als een hoeveelheid van tijd. Maar eeuwigheid kun je ook zien als de verticale dimensie van de tijd: een kwaliteit ervan. We kennen het nog wel in onze spreekwoorden: een eeuwig moment is een heel bijzonder moment: zo bijzonder dat de tijd zelf iets tijdloos krijgt. Waarom zouden we niet herontdekken hoe de eeuwigheid van de tijd iets heel bijzonders maakt? Geloven is niet iets anders dan leven in de wereld – maar dan goed.
Leren zwemmen doe je in een zwembad. Maar waar leer je geloven? In het gewone leven, zegt de wijsheid van de kerk, lang voordat Karl Rahner het opnieuw onder de aandacht bracht. Hoe dan? Met aandacht leven en luisteren naar wat de praktijk tegen je zegt. De manier waarop je naar het leven kijkt, laten bijstellen door de bijbel. In de praktijk brengen wat je echt zelf hebt geleerd, al is het maar met kleine stapjes. Oefen in je relaties hoe je waarheid en liefde bij elkaar kunt houden. Doe er dan een scheutje barmhartigheid en vergeving bij – dan ben je aardig op weg. En als je echt goed wilt geloven: ga dan de diepte in. Breng de moeilijke dingen van het leven in gesprek met de God van Jezus. Leef je vragen en houd het uit tot ze zichzelf tot rust brengen. Als je zo leeft, zul je merken dat er iets gaat schuiven. Net als bij het zwemmen: het water zelf gaat je dragen.
God is een werkwoord (1)
Ik kan mij niks bij God voorstellen, zeggen mensen weleens tegen me.
Zo hoort het ook, zeg ik dan. De bijbel verbiedt nu eenmaal het maken van vastomlijnde voorstellingen over God. Maar meestal vinden ze dat maar een vervelend antwoord. Een dominee gelooft toch ergens in? God moet toch iets zijn, er moet toch een soort idee bij horen, een idee waar je je tegen af kunt zetten. Of omgekeerd, een idee dat je houvast geeft, en troost in onzekere tijden. Want zo werken godsbeelden: ze bieden zekerheid, ze geven richting en je kunt er normen en waarden aan ontlenen. En je kunt er zo lekker tegenaan schoppen.
In de loop van mijn leven heb ik al heel wat godsbeelden gehad. Ze werken als een soort ANWB bordjes: ze geven de richting aan welke kant je op moet denken, voelen, luisteren, leven. In het begin was het vooral Jezus die het beeld van God bepaalde. Dat is ook wat de kerk belijdt: Als je wilt weten wie God is, dan moet je naar Jezus kijken. Jezus, zoals je hem in de bijbel tegenkomt, houdt niet op mij te boeien en te inspireren. Maar ook Jezus heeft zich losgemaakt uit de verhalen van de bijbel. Ik ben meer gaan begrijpen wat er bedoeld wordt met: Jezus is het levende woord van God. Wat levend is, beweegt en werkt en doet. En dat past niet altijd in wat ik er van tevoren over dacht.
God is een werkwoord. God kun je beter verstaan als een gebeuren, als een dynamiek, als een kracht die op ons inwerkt. Eigenlijk heeft de kerk dat altijd al gezegd. We hebben er zelfs een naam voor: de heilige Geest. Dat is de werking van God, van Gods Woord, in het hier-en-nu van het leven. Niet dat je daar nu precies je vinger op kunt leggen. Er blijft iets verborgens, iets mysterieus. Meestal kun je er terugkijkend pas iets van herkennen.
Wat doet die werking? In de wijsheidstraditie van de kerk is het zo gezegd: mensen zijn geschapen naar het beeld van God en bestemd om op Hem te lijken. Mens-zijn is: worden waar je op aangelegd bent. Leven is: God binnengroeien. Er ligt een trekkracht in onze ziel, in je diepe gevoel, zouden ze in Vlaardingen zeggen. Iets trekt aan ons. Dwars door de gebeurtenissen van het leven is er iets (en de kerk zegt: Iemand) aan het werk om ons te vormen, als we het toelaten tenminste.
God is natuurlijk ook geen werkwoord. Wie God is in zichzelf, blijft verborgen voor ons kleine menselijke verstand en gevoel. Al onze voorstellingen mogen meedoen onderweg, we kunnen nu eenmaal moeilijk zonder. Maar het is niet erg als je je niets bij God kunt voorstellen. Gefeliciteerd, zal ik dan zeggen: je bent op de goede weg. We hoeven nergens in te geloven, want God gelooft allang in ons. En dat is genoeg voor het hele leven.
God is een werkwoord (2) Pinkstermeditatie
Opvliegers zeker, zei ik tegen de dame met de hoogrode wangen die stond te puffen in de gang van de kerk. We wisselden een blik van verstandhouding. Ja, ja, de geneugten van het vrouw-zijn – we weten ervan. Iedere keer doet dat lijf weer iets anders waar je geen controle over hebt. Soms denk ik dat dat de reden moet zijn waarom vrouwen vaker een gevoeligheid voor God hebben dan mannen. Als er in je eigen lichaam al van alles met je gebeurt, dan ben je misschien ook wel meer open voor de werking die er van God uitgaat, en die de kerk de heilige Geest noemt. Daar heb je ook geen controle over.
Toch is het een man geweest die het mooist schreef over de ‘opvliegers van de Geest’. Het was een monnik uit de zestiende eeuw, Juan de Yepes, beter bekend als Johannes van het Kruis, één van de beroemdste Spaanse dichters. Hij schreef o.a. een gedicht bij het Hooglied uit de bijbel. Daar beschrijft hij een ‘kristallen bron’ die hem aankijkt. Hij kan die liefdesblik van God bijna niet uithouden. De ogen zo verlangd /die ik draag in mijn binnenste getekend/ wend hen af, Beminde, want ik begin mijn opvlucht! (dat klinkt natuurlijk fraaier in het Spaans: Apartalos, Amado, que voy de vuelo!). Je ziet het gebeuren: de ziel die als de duif uit het Hooglied opvliegt in de windvlaag van de Minne. De ogen van God waar mensen mee tevoorschijn worden bemind, zijn in zijn binnenste getekend. Wat hij eerst van horen zeggen wist, is nu in zijn eigen innerlijk wakker geworden. En dat geeft zijn ziel vleugels.
God is wat God doet: God die liefde is, geeft liefde, vraagt liefde, toont liefde, roept liefde op en zuivert onze menselijke liefde, tot er alleen nog maar liefde is die van liefde geniet. Dat vertelt de bijbel en dat vertellen alle verhalen van mensen de eeuwen door.
Zo diep aangeraakt worden door de allesverterende liefde van God, is dat voorbehouden aan vurige Spanjaarden? Titus Brandsma, een Nederlandse monnik (in de oorlog door de nazi’s vermoord) schreef eens: “ Waar is Hij? Hij kan niet in ons leven. Wij laten het niet toe. Wij schamen ons voor Hem. Laf zijn we, ja, en bang. (-) Wij, Nederlanders, moeten hier dubbel op onze hoede zijn. Wij zijn zo geneigd tot middelmatigheid. Wij hebben de leuze niet te overdrijven. En daarom onderdrukken wij alle spontaniteit. Wij noemen dat niet zo. Wij spreken van voorzichtigheid, dan komen wij niet in botsing met hen die onze beginselen niet delen. Wij noemen dat nuchterheid en werkelijkheidszin, wij willen de hoofden koel houden.”
Nederland loopt momenteel voorop in de secularisatie, de ontkerkelijking. Maar vele eeuwen lang heeft Nederland voorop gelopen in de vurige omgang met de Levende God. Hadewich, Beatrijs van Nazareth, Jan van Ruusbroec, Geert Grote, Thomas van Kempen, Alijt Bake, Claesinne van Nieuwlant, mensen die tussen 1200-1600 heel Europa hebben beïnvloed met hun geschriften over het leven met God. De twintigste eeuw kende ook een aantal Nederlanders die vandaag de dag wereldwijd bekend zijn omdat zij iets beschreven van de werkzame aanwezigheid van God: Titus Brandsma, Etty Hillesum, Harrie Nouwen – vaak buiten de kerk bekender dan erbinnen.
Hoe zal het verder gaan in onze eeuw? Zal de ontkerkelijking de wegbereider blijken te zijn voor een nieuw beleefde omgang met God, nu ontdaan van oude beelden, starre dogma’s, en al te benauwde Nederlandse ‘nuchterheid’? Zullen er weer mensen komen die in hun eigen binnenste de kristallen bron van Gods Minne ont-dekken? Zullen wij die mensen zijn? In de kerk nadert het Pinksterfeest. Zullen ook wij last krijgen van 'opvliegers'?