Het kerkelijk jaar als spirituele weg
lezing bij een iconententoonstelling
Tijdens één van de colleges in mijn studententijd had ik een professor met gevoel voor theater. Op een dag stond hij wel vijf minuten stil voor de zaal, met zijn grote knokige vinger aan zijn pols. Hij sloot zijn ogen en na een heel lange tijd zei hij op dramatische toon: ritme. Alles is ritme. Ik ben het nooit vergeten en pas langzaam gaan begrijpen hoe belangrijk het is wat hij toen zei.
Er zijn veel ritmes in het leven: hartslag, het ritme van slapen en waken, de wenteling van de zon, eb en vloed, de menstruatiecyclus, de jaarseizoenen met hun eigen kenmerken. Het lichaam alleen schijnt tientallen verschillende klokken te hebben die de kleine cellen tot de grootste organen reguleren. Het is schadelijk als mensen deze natuurlijke ritmen negeren: hoe kan er ooit geoogst worden als niet gezaaid is in de lente? Mensen die consequent hun slaapcyclus doorbreken, houden er gezondheidsproblemen aan over. Ook de psyche kent ritmen: stemmingswisselingen die met het lichaam verband houden, ontwikkelingsfasen in het menselijk denken en voelen. Bekend zijn de crises in puberteit en midleven: wijs is de mens die met enig inzicht meewerkt in wat blijkbaar hoort bij het psychologische ritme.
Maar er is meer aan een mens dan zijn natuur en zijn psyche: er is ook nog zoiets als een geestelijke binnenkant, een ziel zo je wil. Er bestaat ook zoiets als een geestelijk ritme. In alle religies wordt de geestelijke dimensie van het bestaan geordend en vormgegeven met behulp van jaarfeesten. In het christendom heet dit het liturgisch of kerkelijk jaar. Niet alleen de natuur en de psyche kennen ritme, maar ook ligt - dieper verborgen en nog fundamenteler - in de bronnen van menszijn, in de ziel een grondritme. Het liturgisch jaar wil deze baspartij doen aanvoelen. Door het ritme van het kerkelijk jaar, door het volgen en vieren van de kerkelijke feesten, stellen mensen zich open voor een invloed, een werking, een dynamiek, in bijbeltermen: voor de werking van de Geest van God. Dat grondritme van de ziel leert om zin en betekenis herkennen én toe te kennen aan alles wat het leven inhoudt. Dit grondritme sluit aan bij het natuurlijke ritme van het jaar, maar doorbreekt het tegelijkertijd. Daar komen we nog op terug.
Een wijs mens is iemand die feeling heeft met de natuurlijke ritmes, de psychologische dynamieken en ook de geestelijke hartslag van het leven. Zo’n mens leeft de volle rijkdom van het bestaan, niet plat en doelgericht als een dier, of heen en weer geslingerd door onbekende emoties, en niet doof voor de diepten van betekenis die zich aan hem of haar vertonen.
Het kerkelijk jaar is een weg om te gaan – een spirituele weg door het jaar. Waar gaat het om? In één woord: om perspectief-verschuiving. Het gaat erom dat mensen hetzelfde ánders kunnen zien; om naar het bestaan te kijken niet meer ‘van beneden’ maar ‘van boven’. Om het even wat gechargeerd te zeggen: kijken niet alleen maar met mensenogen maar ook met de ogen van God. Die ‘ogen’ zijn gebaseerd op de bijbelse en nog altijd ontwikkelende kerkelijke traditie. In het liturgisch jaar wordt een andere manier van kijken ingeoefend en gevierd. Dit komt het sterkst tot uitdrukking in het oosterse christendom.
In het byzantijnse christendom, de orthodoxe traditie waar de iconen uit voortkomen, begint het kerkelijk jaar niet met Advent, het toeleven naar de geboorte van Jezus Christus, maar met de geboorte van Maria, de moeder van Jezus, op 8 september. Het laatste feest van het jaar is niet Voleinding of Christus Koning, maar het sterven en de hemelvaart van de Moeder Gods, op 15 augustus. Wij houden vandaag, ook in de manier waarop de iconen zijn opgehangen, het westers liturgisch jaar aan. Maar dit verschil in de liturgisch jaarordening heeft ons wel iets te zeggen.
In het Westen wordt het leven van Jezus Christus als een soort ordening over het jaar gelegd. In het Oosten is dit het leven van Maria, dat zich op vrijwel identieke manier voltrekt als dat van haar zoon. Ook zij wordt onbevlekt door de erfzonde geboren, ook zij vaart ten hemel na haar dood. De iconen-symboliek van Jezus en van Maria lijkt erg op elkaar. Dat is omdat Maria gezien wordt als het beeld van de kerk. En de kerk imiteert als het ware het leven van Jezus Christus. Wat er met Jezus gebeurt – gebeurt ook met hen die in zijn spoor hun leven leven.
De orthodoxe traditie heeft het beter begrepen dan de westerse kerk. Die benadert Jezus veelal op een historische manier. In het oosters christendom wordt gezocht naar de spirituele betekenis, de geestelijke betekenis van het leven van Jezus Christus, zodat de kerk dezelfde beweging kan maken als hij: op aarde geboren, door de dood heen tot nieuw leven komen, oprijzen naar de hemel en van daaruit in een nieuwe kracht, verbondenheid en vreugde leven. Daarom is het leven van Maria, als beeld van de kerk, de spirituele ordening van het orthodoxe jaar. Laten we met de blik van de oosterse iconen eens kijken naar de dynamiek van het Westers kerkelijk jaar.
Het kerkelijk jaar bestaat uit feesten. Je zou het niet altijd zeggen als je in de kerk zit, maar de kern van het verhaal is toch echt feest. In de oosters-orthodoxe christelijke traditie bestaat het liturgisch jaar uit 12 feesten, te beginnen op 8 september met de geboorte van Maria, de moeder van Jezus, de moeder van God zoals haar titel is, en het eindigt met haar sterven en hemelvaart op 15 augustus. Elk feest heeft eigen feesticonen en ze hangen om ons heen.
In het Westen zijn we wat soberder, vooral de protestanten, die moeten het met Kerst, Pasen en Pinksteren doen, met een tegenwoordig bijna afgeschafte Hemelvaart er aan bengelend. De katholieken hebben nog wat meer feestgedruis: hoogfeesten, gewone feesten en zogeheten gedachtenissen. Een paar eeuwen geleden waren er zoveel katholieke feestdagen dat alleen daarom de politieke leiders soms overgingen tot het protestantisme: dan kon er tenminste wat meer gewerkt worden..
De uitgebreider jaarkring van het westen verloopt als volgt: Het hart ervan is PASEN: de rest van het jaar gaan we of naar Pasen toe, of het vloeit er uit voort. Pasen betekent kort gezegd: nieuw leven dat door de dood heen geboren wordt. Alle kerkelijke feesten zijn gemerkt door die gedachte: sterven en opstaan. Als het gaat om geestelijke vooruitgang, om het grondritme van de ziel, dan gaat het steeds hierom: sterven en opstaan. Loslaten wat je kent en ontvangen wat je aan nieuw leven wordt gegeven. Dat valt goed af te lezen aan de feesticonen: meestal staat er een spelonk bij, die de diepte van de dood symboliseert. Het is alsof ze zeggen: Nu jaagt de dood geen angst meer aan – het goddelijke wordt geboren in wat wij als sterven ervaren. Als je dat gaat herkennen in je eigen bestaan, zien de moeilijkheden van het leven er anders uit.
Op de kersticoon zie je dit: het Christuskind wordt geboren, achteraf, tussen de weerbarstige rotsen van de werkelijkheid, in een grot en ligt ingepakt in een voerbak die lijkt op een graf. Op de icoon zie je: Jozef begrijpt het allemaal niet en Maria treurt omdat zij voorvoelt hoe iets dat werkelijk nieuw is tegenstand zal oproepen en lijden te verduren krijgt. Alleen de os en de ezel, de dieren die volgens de bijbel de stem van hun meester herkennen, verwelkomen het kind. Je zou kunnen zeggen: intuïtief herkennen we de waarheid die ons aanspreekt in het leven, maar de rede en het gevoel werken niet altijd mee. Maar toch: iets nieuws is geboren, al is het nog maar een klein kindje dat al onze bescherming en zorg hard nodig heeft... Kerst vieren helpt de kerk om oog te krijgen voor het nietige, onaanzienlijke, voor wat in de marge van het leven aan de mens verschijnt van Godswege. Oog voor het wonder en de oorsprong van nieuw leven dat inbreekt in ons geordende bestaan.
Epifanie of in de orthodoxie: theofanie: de verschijning van God zelf in Jezus zichtbaar, wordt begin januari gevierd. Vroeger was Kerst en Epifanie één geheel. Kerst is eigenlijk pas later toegevoegd om het feest van de zonnewende op de donkerste nacht van het jaar te verbinden met de geboorte van het licht dat geen duisternis kan doven: God die op aarde verschijnt in de geboorte van een kind.
Met Epifanie wordt gevierd dat het licht van God dat in Jezus verschenen is, niet langer verborgen blijft, maar zichtbaar wordt. Je zou kunnen zeggen: het is een ‘coming out feest’.. Vandaag gaat de zon op die geen ondergang kent en de wateren worden genezend en de schepping bloeit op door de besproeiing van Gods aanwezigheid, zingt de liturgie. De wereld wordt anders als wij kleur bekennen, als we Ja zeggen tegen die diepe stem in onszelf en die volgen, als God zegt ja tegen ons.
De oude manier van voortdrijven op wat we van huis uit meenamen, wordt losgelaten – niet ontkend. Het gaat om een eigen diepe keuze waarin we als herboren oprijzen. Je gaat van binnenuit leven: en mensen zien iets van Gods eeuwige licht door ons heen. De engelen dienen je en de wateren van het leven vormen geen bedreiging meer voor je. Tegelijk is de doop een ondergaan in het water, weer als een soort sterven: en dan opstaan, in een nieuw soort verbondenheid met de wereld en de mensen om je heen.
Dat wordt uitgebeeld op de icoon van de doop van Jezus die het beeld is van ons ware zelf, onze roeping en bestemming.
Veertig dagen duurt het leven naar Pasen toe want elke crisis die aan een andere toekomst voorafgaat, duurt in de bijbel veertig dagen of veertig jaar. Het begint met Aswoensdag, waarin we de werkelijkheid van onze sterfelijkheid onder ogen zien en als teken daarvan een askruisje ontvangen – als je katholiek bent tenminste. Deze veertigdagen tijd brengt de gelovige tot een tijd van inkeer en versobering: met het doel om vrij te komen van al te veel beslommeringen en gewoonten die geestelijke doorgroei in de weg kunnen zitten. Het oosten viert ondertussen de aankondiging aan Maria, 25 maart, negen maanden voor Kerst. “God maakte in zijn liefde tot de mens, de mens tot een menselijke hemel” zegt een tekst over Maria. Ieder mens heeft als Maria de mogelijkheid om Christus te ontvangen. De mens heeft de mogelijkheid om van de aarde een hemel te maken – om zélf die hemel te zijn. Dat wil zeggen: het eeuwige kan geboren worden in de tijd: het doodgewone leven kan een vonk van eeuwigheid ontvangen en geboren doen worden, tot heil en genezing van de wereld.
Op Palmzondag voegt de kerk zich bij de menigte mensen die Jezus volgen op zijn weg naar het kruis en het nieuwe leven. Het leven is een pelgrimstocht en de kerk beeldde dat vroeger en nu soms nog uit door een processie, met palmtakken zwaaiend. In het westen wordt de dreiging meer benadrukt, het ambivalente van mensen die zullen verraden waar ze nu nog over juichen. In het oosten wordt meer de vreugde, het geluk gevierd: want deze man die binnen wordt gehaald is degene die ons van de angst voor de dood bevrijdt. De opstanding van Lazarus, die door Jezus uit de dood wordt teruggehaald, wordt dan ook de avond hiervoor herdacht. Dat zien we op de iconen hier. Christus is niet iemand van buitenaf, een soort nederige Rambo die de mensheid redt. Het gaat om Gods aanwezigheid in het leven, in onze eigen diepten geboren. Het gaat om een intocht in ons eigen hart, ons eigen Jeruzalem, onze eigen heilige plekken.
Dit is het begin van de Geduchte Week van Pasen: de Paaskring.
Witte Donderdag, met de voetwassing en het avondmaal, waarin een doorkijkje wordt gegeven op de toekomst als mensen elkaar eindelijk leren dienen en met elkaar en met God aan één tafel eten en drinken als op een bruiloftsfeest.
Goede Vrijdag, de dag waarop Jezus sterft en mensen het leven zelf te niet doen. Het is wonderlijke viering. De zondebok die mensen steeds weer aanwijzen om hun problemen mee op te lossen blijkt God zelf te zijn. Met andere woorden: God is te vinden aan de onderkant van de samenleving, en in die verborgen aspecten van onze eigen persoonlijkheid die wij het liefst willen kwijtraken. Het is een viering waarin de kerk meelijdt met het lijden van Jezus omdat in zijn kruisdood al het onschuldig lijden van onze wereld opgenomen wordt; de kerk zingt opdat: ook wij o Heer u niet verlaten in uw diep verdriet maar bij u zijn in al de pijn waarmee mensen mensen zijn.
Paasnacht is de doortocht en de bevrijding. In het Oosten weent de Moeder Gods om de dood van haar zoon, maar Jezus daalt in het dodenrijk niet om er zelf gevangen te blijven, maar om de doden te bevrijden. De Paasikoon beeldt dit krachtig uit. Pasen gaat om bevrijding van slaven, van doden, van gevangen aspecten van het leven, van doorbraak in menselijke relaties, in politieke processen, bevrijding van mensen gevangen in dode zinloosheid. Wij sterven met Christus aan alles wat het werkelijke waarachtige leven doodt. En met Hem staan wij op, om niet meer bang, niet meer angstig, vrijuit en vrijgevig te leven. Dan breekt de nieuwe morgen aan: het is Pasen!
Dan volgen er vijftig dagen die als één feestdag, gevierd behoren te worden, volgens het romeins missaal. Op de veertigste dag na Pasen wordt Hemelvaart gevierd, Veertig dagen dus om de crisis van Pasen uit te laten rijpen en dan gaat de hemel open. Het is een troningsfeest: Christus die dood is geweest en weer levend is geworden, neemt nu zijn plaats in op de troon in de hemel. De liturgie zegt: de natuur van Adam is door Christus meegenomen naar de hemel. Met andere woorden:het hele aardse bestaan, dood en falen en al, is meegenomen, opgenomen in de hemel, daar waar God woont. Er is niets van het leven dat buiten God valt. Mens en God staan niet tegenover elkaar of naast elkaar, ze dringen in elkaar door.
Vijftig dagen na Pasen wordt het Pinksteren, en vijftig is de volheid, de voltooiing, 7 x 7 plus 1: het nieuwe begin. Het is het feest van de Heilige Geest, de kerk wordt geboren, mensen beginnen elkaar eindelijk te verstaan. De zondag erna (in het oosten op Pinksteren) wordt de Drie-eenheid gevierd: Trinitatis. Dit zou het belangrijkste feest van de kerk moeten zijn, maar we hebben het geheim ervan nog niet echt verstaan.
In de kerk hoort het dus eigenlijk van feest tot feest te gaan..