Interview met Han de Wit
boeddhistische leraar
Han de Wit (1944) is godsdienstpsycholoog en boeddhistisch leraar. Hij gaf les in contemplatieve psychologie aan de VU en schreef o.a. het vaak herdrukte boek De verborgen bloei, over de psychologische achtergronden van spiritualiteit en: De Lotus en de Roos, boeddhisme voor Westerlingen. (Elders staat daar meer over). Hij richtte het eerste Europese Shambala centrum op, een stroming die opgericht werd door Chogyam Trungpa, een Tibetaanse leraar. Han is nog altijd actief als leraar en retraiteleider. Voor het maandblad Alle Goeds interview ik hem over zijn blik op de Franciscaanse kernwaarden.
Eenvoudig, betrokken, kwetsbaar en vredelievend – wat komt er bij je op als je deze kernwaarden hoort?
Dan denk ik niet direct aan Franciscaanse waarden, maar aan menselijke waarden. Ze horen bij onze fundamentele humaniteit. Alleen leven we daar meestal niet uit. Dat heeft met eenvoud te maken. De werkelijkheid waarin we leven is meestal niet de werkelijkheid zoals deze echt is. We bekleden ons bestaan met onze concepten en vooringenomen ideeën, we maken er een constructie van en denken dat dit de werkelijkheid is. We gaan gebukt onder veel zelfbedachte ballast. Eenvoud kan de werkelijkheid zien én de constructies die we daarover maken. We bouwen een zelfbeeld op, identificeren ons daarmee en willen het dan in stand houden. We maken voorstellingen van een ander, van de wereld. Een eenvoudig leven is leven met een open hart, het is een fundamentele openheid zonder bevangen te zijn in onze voorstellingen. En dan ontdek je vanzelf dat die openheid liefdevol is. Ik zeg het vaak zo: liefde is eenvoudig, leven is ingewikkeld. Door meditatie proberen we ons bewust te maken van deze fundamentele openheid van hart – en onze gedachtenwereld steeds weer lichtjes in de hand te houden.
In het boeddhisme wordt veel gesproken over ‘karuna’, mededogen. Dat doet erg denken aan de Franciscaanse ‘betrokkenheid’.
Ja, dat lijkt wel op elkaar. Alleen moet je dan niet denken aan een houding, maar aan een handeling. Lief-dadigheid, daden die uit liefde voortkomen, dat is ‘karuna’. Vanuit je ware natuur handel je in solidariteit als je met lijden wordt geconfronteerd. Boeddhisme leert dat er twee fundamentele houdingen zijn tegenover lijden: je deinst ervoor terug, of je beweegt er naar toe. Het is de lakmoesproef van wie je ten diepste wilt zijn, wat je echt motiveert.
Meestal schommelen we heen en weer tussen afweer en mededogen. Van nature willen we lijden verlichten, we wensen dat iedereen gelukkig is. Maar angst voor lijden weerhoudt ons vaak. Toch is dat niet onze ware natuur. Iemand die eens in het water sprong om een ander te redden, werd gevraagd: waarom deed je dat? Hij antwoordde: ‘het ging vanzelf, nog voordat ik erover had nagedacht’. Het is angst waardoor we niet in het water springen maar tegen onszelf zeggen: ‘hij kan toch wel zwemmen’ of ‘iemand anders zal het wel doen’. Die angsten en redeneringen frustreren onze ware natuur, ons verlangen om een ander te helpen.
‘Tonglen’ is een oefening om compassie op te wekken en om goed naar onze angsten te kijken en ons daarvan los te schudden. Je neemt iemand in gedachten waar je veel om geeft. Dan denk je aan diens lijden, de zorgen of problemen die hij of zij heeft. Vervolgens adem je deze als het ware in en je ademt alles wat dit leed kan verzachten, uit. Daarna doe je hetzelfde met mensen waar je niet speciaal mee bent verbonden, en vervolgens met mensen waar je een slechte relatie mee hebt, iemand die je helemaal niet het goede toewenst. Zo laat je je eigen angst voor pijn los en je neemt het lijden van de ander in je op. ‘Dat is een heel christelijke gedachte’, zeiden de novicemeesters van de Benedictijnse kloosters, in een retraite waar ik sprak.
‘Tonglen’ is een spirituele stofzuiger: leed zuig je in, schone lucht blaas je uit. Het welzijn van alle levende wezens gaat je aan het hart. Men vroeg de Dalai Lama eens: wat is het verschil tussen mij en de ander? Hij antwoordde: ‘van jou is er maar één, en van de anderen zijn er acht miljard’. Eigenlijk voelt iedereen het wel als ze vastzitten in een egocentrische houding. Er knaagt iets, het schrijnt. Zelfbehoud is nooit echt een oplossing ergens voor.
Kwetsbaar zijn en vredelievend is misschien wel wenselijk, maar kan ook gevaarlijk in een wereld die draait om macht. Hoe verhoudt een mens zich daartoe?
Kwetsbaarheid is in het boeddhisme een vorm van kracht. Het is niet een vorm van zwakheid. Kwetsbaar zijn betekent: je hebt niets te verdedigen en dus ben je onoverwinnelijk. Je hoeft niets af te weren, het is de ultieme openheid. Angst om kwetsbaar te zijn is in feite zwakheid. Een persoon die kwetsbaar durft te zijn, heeft onvoorwaardelijke moed, ook om gruwelijke dingen onder ogen te zien. Deze zijn bronnen van energie om mededogend te handelen.
Vredelievend zijn is een vorm van compassie. In het boeddhisme onderscheiden we twee vormen: vredige compassie en toornige compassie. Toornige compassie als vorm van vredelievendheid kan heel krachtdadig zijn. Vredelievendheid is niet hetzelfde als lief zijn. In het Engels zijn er twee woorden voor geweld: force en violence. Dat zou je kunnen vertalen als: krachtdadig en gewelddadig. Krachtdadige vredelievendheid is nooit gewelddadig of agressief, maar altijd gedreven door compassie. Om een voorbeeld te geven: als iemand een kind de snelweg op ziet rennen, kan hij met een mep uithalen: niet om het kind te straffen maar om het te behoeden. In de praktijk is het natuurlijk niet altijd makkelijk om in jezelf te zien of je vanuit agressie handelt of vanuit vredelievendheid.
De Franciscaanse waarden zijn deugden die we kunnen ontwikkelen. Maar is dat wel nodig als onze fundamentele natuur liefdevol is? Waarom hebben we eigenlijk nog ethiek nodig?
We zijn niet in contact met onze fundamentele natuur, dat is het probleem. We zijn het contact met onze fundamentele openheid kwijt, onze boeddhanatuur. Om in Bijbelse termen te spreken: het moment dat we ons verbergen voor God, worden we uit het paradijs verdreven. In een dialoog met mensen uit de benedictijnse monastieke traditie kwamen we tot de ontdekking dat je die openheid, die boeddhanatuur heel goed met de Heilige Geest kunt vergelijken. We leven niet meer vanuit de Geest van God.
We leven in een denkbeeldige wereld. En dat leven waarin we denken te leven, is niet het echte leven. Ethische gedragsregels zijn de krukken waarmee een niet verlicht mens toch kan lopen in de richting van grotere openheid. Voor boeddhist zijn de deugden als een richtingwijzer, die ons herinnert aan onze oorspronkelijke natuur – die natuur hadden we al, alleen zijn we het vergeten. Als we onze levensangst en ons streven naar zelfbehoud achter ons laten, dan hebben we die krukken niet meer nodig, want dan hervinden we de open ruimte van waaruit we vanzelf liefdevol handelen.
Eerder gepubliceerd in Alle Goeds, Franciscaans maandblad