T.S. Eliot
T. S. Eliot was een Engelse dichter en Nobelprijs winnaar, schreef een beroemd gedicht getiteld: Four Quartets. Het is een onovertroffen poëtische meditatie over de verhouding tussen tijd en eeuwigheid. Onder aan de pagina staat een filmpje waar je hem kunt horen voorlezen. Eliot wil de werkelijkheid - zijn eigen werkelijkheid - verstaan zonder onwerkelijk te worden. In het hart van wat er nu echt gebeurt, dáár moet naar God gezocht worden. En soms lijkt Eliot te zeggen: daar geeft God zichzelf. Hieronder een artikel over een onderdeel ervan.
We noemen deze vrijdag goed
All is well and all manner of things shall be well, when the tongues of flame are in-folded into the crowned knot of fire and the fire and the rose are one.
(Alles is goed en alle dingen komen goed, wanneer de vlammende tongen zich naar binnenvouwen tot een gekroond nest van vuur en het vuur en de roos één geworden zijn. )
Zo eindigt Four Quartets, het grootse gedicht van T.S. Eliot waarin hij onderzoekt hoe in één wereld liefde en lijden zich tot elkaar verhouden. Alles komt goed - daar waar vuur en roos verenigd zijn.
Eliot (1888-1965) was afkomstig uit Amerika, opgeleid aan Harvard, de Sorbonne en Oxford en als schrijver en literair redacteur werkzaam in Engeland. Op latere leeftijd werd hij christen en trad toe tot de anglicaanse kerk. Maar behalve gerespecteerd literair criticus en uitgever was hij vooral een dichter die grote invloed heeft uitgeoefend op zijn generatie. In 1948 ontving hij de Nobelprijs voor zijn baanbrekende bijdrage aan de moderne poëzie.
Four Quartets is zijn laatste grote gedicht. Het verkent hoe en waar een mens iets van God op het spoor komt. Het herkennen van het 'snijpunt van tijd en eeuwigheid' is weliswaar de 'bezigheid van een heilige', maar Eliot doet zijn best ons daar toch wat over te vertellen. Hij gebruikt daarvoor alle registers van de taal en allerlei religieuze symboliek.
De beelden van vuur en roos komen steeds terug en schuiven tenslotte in elkaar. Zowel het vuur van de dichterlijke inspiratie als het vurige lijden - vooral 'andermans pijn van nabij beleefd' - verwijst naar iets dat buiten de greep en het begrip van mensen ligt. Liefde is de onbekende Naam achter de handen die het onverdraaglijk brandende kleed weefden. (Love is the unfamiliar Name/Behind the hands that wove/The intolerable shirt of flame.) Liefde als de altijd Onbekende wordt vermoed achter schepping én lijden.
Alles komt goed en alle dingen komen goed. Dat zijn de woorden van Jezus tegen de 14de-eeuwse mystica Julian van Norwich, in een visioen dat zij beschrijft in haar boek Showings. Maar voordat Eliot zelf op deze optimistische toon kan eindigen, heeft hij de lezer meegenomen langs de diepten van zelfbedrog, falen, wanhoop en bodemloze zinloosheid. Voor hem geen heroïek in het lijden, geen zinvol sterven aan een martelkruis. Liefde is dan wel de naam voor wat er dwars door alles heen aan het licht komt, maar blijft een onbekende Naam. Het is de grootse prestatie van Eliot dat hij de paradox van het bestaan waarin goed en kwaad, geluk en lijden, dood en leven verweven blijken te zijn, volledig laat staan en tegelijk overstijgt. Zijn theologie is geen leer, maar lofzang en biecht.
Four Quartets is een sterk autobiografisch gedicht. Het is ontsprongen aan Eliot's eigen ervaringen in de liefde en het lijden dat de liefde in zijn leven meebracht. Zijn eerste vrouw Vivienne werd geestesziek en stierf uiteindelijk in een psychiatrische inrichting. Emily Hale, de vrouw die hem al beminde vóór hij Vivienne kende, bleef zijn leven lang een trouwe vriendin. Met haar beleefde hij intense momenten van geluk die meeklinken in Four Quartets, hoewel hun relatie altijd een zekere afstand behield. Eliot bleef zich gebonden voelen aan zijn huwelijk met Vivienne en waarschijnlijk ontbrak hem ook de moed tot een nieuwe verbintenis. Hij zou pas acht jaar voor zijn dood en tien jaar na het overlijden van Vivienne hertrouwen met zijn secretaresse.
Liefde en lijden waren in zijn eigen leven nauw verweven. Het is niet voor niets dat hij het beeld gebruikt van het brandende kleed van Herakles die sterft aan de bezitsdrang van zijn oprecht toegewijde echtgenote. Eliot ervaart aan den lijve de dubbelzinnigheid die in de liefde aanwezig is - en hij zoekt naar het steeds dieper verstaan ervan. In dit licht interpreteert hij de betekenis van Goede Vrijdag. En in het licht van Goede Vrijdag interpreteert hij het leven.
The wounded surgeon plies the steel
That questions the distempered part;
Beneath the bleeding hands we feel
The sharp compassion of the healer’s art
Resolving the enigma of the fever chart.
Our only health is the disease
If we obey the dying nurse
Whose constant care is not to please
But to remind of our, and Adam’s curse,
And that, to be restored, our sickness must grow worse.
The whole earth is our hospital
Endowed by the ruined millionaire,
Wherein, if we do well, we shall
Die of the absolute paternal care
That will not leave us, but prevents us everywhere.
The chill ascends from feet to knees,
The fever sings in mental wires.
If to be warmed, then I must freeze
And quake in frigid purgatorial fires
Of which the flame is roses, and the smoke is briars.
The dripping blood our only drink,
The bloody flesh our only food:
In spite of which we like to think
That we are sound, substantial flesh and blood —
Again, in spite of that, we call this Friday good.
De gewonde arts hanteert het staal
En onderzoekt het zieke deel
Zijn hand vol bloed verraadt
De deernis van zijn kunst
Die ‘t raadsel van de koorts doorvorst.
Gezond is slechts de zieke mens:
Zo spreekt in haar stervend bestaan
De zuster niet om te behagen,
Maar herinnert aan ons en Adams lot
Dat wie herstel verhoopt eerst zieker worden moet.
De hele wereld is ons ziekenhuis,
Schenking van de berooide miljonair,
Waarin we, als het goed gaat, zullen sterven
Van de grenzeloze vaderlijke zorg
Die nooit een mens verlaat, maar overal behoedt.
De kou stijgt op van voet naar knie,
De koorts zingt in de geestesdraad.
Om mij te warmen, moet ik vriezen
En rillen in het ijzig vagevuur
Met vlammen als rozen en rook als doornen.
Het druipend bloed onze enige drank,
Het bloedig vlees ons enig maal
En toch wanen wij onszelf
Gezond en stevig vlees en bloed —
En noemen wij toch nog deze Vrijdag goed.
(werkvertaling H. Servotte)
Dit deel, bijna halverwege, heeft een eigen vorm in het geheel van het gedicht. Het is ritmisch en met een strak rijmschema, bijna alsof het gezongen moet worden. Juist als Eliot het duidelijkst refereert naar het christelijke geloof, geeft hij de vorm een zekere abstractie mee. Hij plaatst het als het ware buiten de loop van het gedicht. Daardoor krijgt het iets terloops, als een uitgebreide zin-tussen-haakjes, maar tegelijk ook meer nadruk. Als je luistert naar opnames waarin Eliot dit werk voorleest, dan valt de recitatieve toon op. Als de dreun van een ritueel waarvan niet begrip maar werkingskracht het doel is. De strofes vermanen niet maar zingen ons toe alsof ze vanuit een andere wereld naar ons toekomen - óns antwoord zal nog moeten volgen.
Het beeld van Christus als de gewonde genezer is bekend. Ook de taak van de kerk, de stervende verpleegster, komt ter sprake. De beeldspraak is treffend. Hoort het wellicht bij het wezen van de kerk om met uitsterven bedreigd te worden - net als de ruined millionaire in wiens dienst zij is? Om te genezen moeten we sterven: er is geen andere weg. De kou van ijzig vagevuur is nodig om verwarmd te worden. De vlammen van dit vagevuur zijn rozen. De rook is als doornen. Hier verwijst Eliot naar Christus, die in de religieuze beeldtaal als roos verschijnt, en de doornenkroon waarmee hij gemarteld werd. Nu is het duidelijk: het lijden en sterven van Jezus geeft een duiding aan Eliot's eigen ervaringen in liefde en lijden. Dat wordt in de slotstrofe verder uitgewerkt. De taal is dubbelzinnig: over welke werkelijkheid gaat het? Wiens druipend bloed en bloedig vlees is eigenlijk het voedsel waar ik van leef? Gaat het over Jezus of over degenen die ik doe lijden door mijn hebzucht en geweld?
'Dripping blood' en 'bloody flesh' zijn martelscènes. Die behoren niet ingelijfd te worden in een systeem van nut of zin om daarmee hun inherente zinloosheid te verliezen. Over martelingen mag men alleen concreet spreken: ze moeten voorkómen worden, slachtoffers moeten geholpen worden, daders moeten gestraft worden. Alleen over het lijden dat mijzelf overkomt mag ik iets proberen te zeggen (en wat het betekent kan in de loop van mijn leven ook nog eens veranderen). Bloed en bloedig vlees - op Golgotha of in Irak - hebben in zichzelf geen betekenis en móeten dat ook niet hebben. Alleen hun zinloosheid kan mogelijk bevrijdend werken op de omstander als deze de schroeiende werking ervan niet uit de weg gaat.
Eliot wil de werkelijkheid - zijn eigen werkelijkheid - verstaan zonder onwerkelijk te worden. In het hart van wat er nu echt gebeurt - daar moet naar God gezocht worden. En soms lijkt Eliot te zeggen: daar geeft God zichzelf. In de eucharistische maaltijd worden brood en wijn van substantie veranderd en tot 'druipend bloed en bloedig vlees' van Christus gemaakt. Dat is het enige dat ons werkelijk tot voedsel kan dienen. Toch blijven we denken dat we gezond zijn, dat óns bloed en óns vlees de ware substantie, de echte en volledige werkelijkheid is. Hoewel we ontkennen dat we ziek zijn, noemen we toch deze wrede vrijdag: goed. Wijst dit op de dubbelzinnigheid in ons: het destructieve dat in het hart van ons liefhebben óók aanwezig is? Maar ook: ligt daar een onbekende Naam verborgen? Wat gebeurt er met het hart dat breekt bij onschuldig lijden? If we do well, we shall die - als het goed gaat zullen we sterven. Het 'goed' van Goede Vrijdag is niet slechts het oké van een reclameslogan maar de verwoording van 's levens meest fundamentele paradox en het diepste geheim van de immer onbekende liefde.
Mensen kunnen niet veel werkelijkheid verdragen, zegt Eliot. Het zien van de gruwelijkheid van Jezus' lijden is niet in zichzelf de oplossing voor ons gebrek aan werkelijkheidsbesef. Weglopen voor lijden is één manier van het ontkennen ervan, op het witte doek ervoor gruwelen kan een andere zijn. Waar het om gaat is wat het lijden dat óns confronteert met ons doet. Dat begint thuis maar hoeft daar niet te eindigen. Over Moeder Theresa wordt verteld dat zij toen ze voor het eerst in Calcutta aankwam, ontzet uitriep: dat is teveel om iets aan te kunnen doen! Het antwoord van God dat in haar gebed te binnen kwam was: je hoeft alleen maar te zorgen voor degenen om wie je je armen heen kunt slaan. En we weten dat haar armen in de loop van haar leven heel wijd geworden zijn.
Eliot onderzoekt de schroeiplekken van het bestaan. De menselijke liefde in haar schoonheid en tekort; het verleden met zijn wijsheid en misleidingen; de toekomst met haar mogelijkheden en illusies; de natuur met haar wildheid en troost, het huiselijke en de woestenij, het angstaanjagende en het bevrijdende van de dood - alles komt aan bod. Alles wordt bekeken op haar frigid purgatorial fires/ of which the flame is roses, and the smoke is briars: het leven als vagevuur.
De werkelijkheid wordt onderzocht op haar louterende werking.
Four Quartets is een reis volgens het archetypische thema van een man die op zoek ging naar een verborgen schat, de hele wereld overtrok en die schat tenslotte vond onder de vloer van zijn eigen huis. Ergens vandaan, klinkend door de gebeurtenissen van zijn leven, hoort de dichter een roep en voelt hij de trekkracht van de Liefde die hem steeds verder van huis brengt. Aan het slot erkent hij dat er geen einde zal komen aan deze zoektocht: the end of all our exploring/will be to arrive where we started/and know the place for the first time.
De zoektocht brengt ons thuis, het thuis dat we nu pas werkelijk herkennen. De tijd in al zijn aspecten van lijden en geluk blijkt als vagevuur te werken om ons werkelijk mens te maken, een mens die in zijn concrete leven iets uitdrukt van wat Eeuwig is. De roos - met doornen en al - verwijst naar de liefde, naar Christus. Daarom is in het Westen het traditionele beeld van ware menselijkheid de roos van Christus. Diens verhaal eindigt niet met de dood maar met opstanding. Zo kan Eliot eindigen met woorden van hoop: All is well and all manner of things shall be well,/when the tongues of flame are in-folded/into the crowned knot of fire/and the fire and the rose are one. Alles komt goed als de vlammen zich naar binnen buigen en een vurig nest vormen waar de gekroonde feniks sterft en opnieuw geboren wordt. Alles komt goed en alle dingen komen terecht als het Pasen is en het vuur en de roos, het lijden en de liefde één geworden zijn. Alleen dan en zó is deze Vrijdag goed.
Four Quartets, T.S. Eliot, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door H. Servotte, Ambo Tweetalig, Baarn, herziene druk, 1996.
(eerder verschenen in Trouw).
T.S. Eliot leest:We call this Friday good:
KLIK HIER voor het beluisteren van The Wasteland, het gedicht waarmee Eliot de Nobelprijs won.
HIER leest hij The Hollowmen voor
HIER kun je The Journey of the Magi horen
KLIK HIER voor Ashwednesday.