Nicolas van Cusa over eenheid en veelheid

door Dr. Frans Maas



De tijd van Cusanus, de 15 eeuw, lijkt in een bepaald opzicht op de onze. Ook in zijn tijd brokkelt ‘’het grote verhaal’ zoals dat in de Middeleeuwen volop gold, snel af. Er kan niet meer in één continue lijn van de aardse naar een ultieme werkelijkheid doorgedacht worden, niet meer van de schepping naar de Schepper. Het individu wint aan belang ten koste van de gemeenschap, menselijk subject ten koste van de objectieve werkelijkheid. 

Aloude begrippen gelden niet meer als adequaat voor waarheid, althans niet volgens een zich breed makende denkstroom, het nominalisme. Begrippen zijn slechts willekeurige denkbeelden, om het even vervangbaar door andere. De verbrokkeling dient zich niet alleen intellectueel aan,  maar ook in de praktijk van het leven. Levenszin wordt bedreigd door geregeld hongersnood en periodiek door de zwarte dood. 

Gevestigde instituten kalven af: in Constantinopel staan de Turken voor de deur van Europa, binnen de kerk heerst verdeeldheid en corruptie, het westers schisma in Avignon, de Hussietenstrijd en alles gepaard gaand met oorlog en geweld.  Reguliere vroomheid breekt op in talloze vereringen en sacrale rituelen, zoals de befaamde bloedmirakels. Het lijkt wel vandaag. Kortom: fragmentering en desintegratie, geen zicht meer op het grotere geheel. Cusanus zou zich op dit punt in onze tijd herkennen.

Nicolaas van Cusa


Leven
63 jaar is hij geworden, Nicolaas van Cusa, geboren in 1401 nabij  Trier, in Bernkastel-Kues. Zeer getalenteerd op tal van vlakken. Brengt het van schipperszoon tot kardinaal, secretaris-generaal van de paus en bisschop van Brixen/Bressanone. En hij is trots op zo’n schitterende carrière. Studeerde rechten in Padua en filosofie-theologie in Heidelberg. De Moderne Devotie, het primaat bij het concilie of bij de paus, de kloof tussen Rome en de Grieks-Byzantijnse orthodoxie, hervormingen in de katholieke kerk, allemaal kwesties waar hij zich intensief mee bemoeid heeft, zowel praktisch als theoretisch - hij schreef er spraakmakend wijsgerig en theologisch werk over. 

Gerichtheid op de wereld en docta ignorantia
Een verwarrende tijd waarin de oude samenhang gevende verhalen zoek zijn en God niet meer het sluitstuk van denken en leven vormt, daar begint Nicolaas van Cusa toch maar met het meest voor de hand liggende: hij richt zich op de wereld, en op al wat zich daar aandient:  samenleving en wetenschap. Daar wordt in ieder geval het concrete  leven wordt mee gediend. 

Maar in die toewending tot de wereld stoot een mens onvermijdelijk op een gebrek aan doeltreffendheid. De wetenschap is nooit sluitend afgerond  en in de samenleving blijkt  de vrede,  ook tussen de godsdiensten, onhaalbaar.  Het lukt nooit helemaal om het plaatje rond te krijgen, er is altijd wel iets wat niet past. Dat is geen reden om het op te geven, integendeel. Maar hoe meer en  intenser de pogingen tot begrip en beheersing, hoe duidelijker dat het tenslotte niet lukt. Die ervaring ijkt Cusanus in de uitdrukking  docta ignorantia, geleerde onwetendheid – de titel van zijn eerste grote werk. Hij gebruikt daarbij een aanschouwelijke voorstelling.

cirkel en veelhoek


Stel je een cirkel voor, met daar binnenin een veelhoek waarvan de hoeken de cirkelomtrek raken. De veelhoek is een beeld van ons menselijk meten en weten en managen, de cirkelomtrek is het beeld van de perfectie daarvan. De voortschrijdende  rationele omgang met de wereld wordt verbeeld door vermeerdering van de hoeken van de veelhoek. Maar hoever we dat proces ook doorzetten, hoe vaak we de zijden van de veelhoek ook halveren en zo de cirkelomtrek naderen,  nooit komt de veelhoek zover dat hij samenvalt met de cirkel. 

De voleinding van ons weten en van de inrichting van ons leven en samenleven, die voleinding wordt nooit bereikt. Die voleinding zou je als een beeld van God kunnen zien, maar dat ultieme bestaat niet als iets reëel bereikbaars, het bestaat slechts als richting van verlangen, niet als iets reëels. Het is enkel een denkbeeld van wat doeltreffende omgang met het aardse mogelijk maakt en uitlokt. Eerder dan een transcendent realiteit is het een transcendentaal kader, d.w.z. samenhangende denkbeelden die adequate kennis van en omgang met onze wereld mogelijk maken en stimuleren.


Het ultieme, God, is tot hier toe voor Cusanus een projectief idee, een verdichting van niet-hebben, niet-kunnen en niet-weten, geen transcendente realiteit. Voor de Middeleeuwer, zeg voor Thomas van Aquino, komt het in dit voortgaand denkproces wél tot een transcendente realiteit: de hoogste perfectie of de eerste oorzaak. Voor Thomas was het niet alleen mogelijk maar zelfs onvermijdelijk om vanuit het denken over en  het handelen in de wereld tot het ultieme, tot God te reiken als hoogste realiteit. Die continue lijn is er voor Cusanus niet meer.


Wel is het voor hem mogelijk dit projectieve idee, eenmaal opgevat, te associëren  en te laden met wat hij in zijn christelijke bagage heeft. En dan vindt er ergens bij Nicolaas van Cusa een omslag plaats: van projectief denkbeeld naar alles voorafgaande werkelijk
heid. Wat in het verlengde van een zo adequaat mogelijke omgang met de wereld een oninhaalbaar denkbeeld bleek - oninhaalbaar voor ons rationeel denken - dat dient zich nu aan als een werkelijkheid die omgekeerd zelf óns altijd al heeft ingehaald. En toch is zij zo vluchtig als een ademtocht. Wie er de hand op wil leggen grijpt in het niets. Maar wie blijft vragen, wie schroomvol doordenkt waar de metende rationaliteit moest ophouden, voor die mens kan die verdichting van niet-hebben en niet-weten zich manifesteren als overstelpende werkelijkheid, die onze menselijke pogingen tot slagen altijd al in zich verzameld houdt.

Hier begint een religieuze cultuur, een vroomheid die kan reiken tot in de mystieke ervaring. Maar die blijft altijd geënt op de menselijke omgang met de aardse realiteit en de ervaring van ondoeltreffendheid daarin. Daarom kan zij per definitie niet zwevend worden, gebonden als zij is aan de grenzen van de rationaliteit. Zoiets gebeurt in het werk van Cusanus: een stroom van weten die telkens omslaat van richting, niet meer van beneden naar boven maar van boven naar beneden. Maar die omslag is wezenlijk gebonden aan intensieve en tegelijk nooit totaal slagende omgang met wat hier beneden aan de hand is.


Omslag
Die omslag houdt verband met een ervaring die Cusanus had in de winter van 1437/38 tijdens een zeereis toen hij terugkeerde van Constantinopel, waar hij namens de paus verzoening probeerde te bewerken tussen de Grieks-Byzanthijnse orthodoxie en Rome.  Zoals gezegd was hem evident geworden dat de ultieme waarheid onbegrijpelijk blijft. Die onbegrijpelijke waarheid wordt  hem in die zeereis-ervaring wél inzichtelijk, op onbegrijpelijke wijze, ‘ik geloof door een hemelse gave vanwege de Vader van het Licht’, schrijft hij aan zijn vriend kardinaal Cesarini. 

 We weten niet wat die ervaring geweest  is, maar er zijn wel gissingen gedaan. Gedacht wordt aan een transcenderende betekenisgeving aan iets waarvan Cusanus wist dat het op rationeel vlak gezichtsbedrog was. Zo kan men bijvoorbeeld vanaf een schip op volle zee de afstand tot de einder niet schatten, maar in deze onmeetbare verte gaan voor de waarnemer zee en hemel op in één periferie; dat kan ervaren worden als een opname in eenheid. Of de kustlijn waarvan men weet dat ze grillige vormen heeft,  die verschijnt vanaf zee als één fraai gebogen lijn. Dergelijke waarnemingen kunnen de geest openen voor de idee dat tegenstellingen in het oneindige toch samenvallen. De ervaring heeft zich blijkbaar doen gelden, dat die uiteindelijke eenheid - bij ontoereikende meetbaarheid vanaf een punt op zee - van fundamenteler en oorspronkelijker aard is dan de meetbare maar niet-precieze waarheid der tegenstellingen.


Cusanus  ziet dan dat de eigenlijke waarheid  die niet bereikt wordt in een toenadering stap voor stap, wél toegankelijk wordt als in een doorbraak.  Het niet-weten  wordt  juist een kans op dieper inzicht.  Die kans zal hij later omschrijven als een soort omkering van perspectief: niet stapsgewijs opklimmend naar volkomen inzicht maar juist omgekeerd, d.w.z. dat vanuit het inzicht de stappen verstaanbaar worden.


Die doorbraak of omkering illustreert Cusanus opnieuw met het beeld van de veelhoek en de cirkel. Vanuit de voortschrijdende veelhoek gedacht, gaat de perfectie van de cirkel nooit bereikt worden. Maar vanuit de cirkel gedacht, worden de tegenstellingen en de verschillen in het proces der veelhoeken – zeg de discursieve rationaliteit – a.h.w. in een eenheid gevat. En hier wordt Cusanus belangrijk voor hedendaagse spiritualiteit, met die gedachte van de omslag en het samenvallen der tegendelen.


Zijspoor
Even een zijspoor hierover.  Doorbraak is in het denken op het Titus Brandsma Instituut over spiritualiteit en mystiek al sinds jaar en dag het sleutelwoord, zo bijvoorbeeld in het destijds spraakmakend boek van Otger Steggink en Kees Waaijman uit 1985. Ook hier gaat de doorbraak van een fundamentele ervaring gepaard met de doorbreking van bepaalde patronen. Mystici ontwikkelen vaak een eigen religieuze cultuur, een weg, een methode: gedachten, beelden en godsdienstige patronen. Waar de oude traditionele patronen van hun tijd versleten waren en geen godservaring meer mogelijk maakten, daar doen zij hun best om nieuwe wegen te vinden, en dus om de religieuze cultuur te 'verbeteren', zou je kunnen zeggen. 

Het eigene van de mystiek is nu dat zij precies op de weg van die cultivering op een gegeven ogenblik de ervaring opdoen dat God hen veel overweldigender tegemoet komt dan ook hun nieuwe  receptiepatronen aan kunnen . Die 'doorbraak' maakt de onderscheidingen, aangebracht in hun eigen nieuwe religieuze cultuur, in zekere zin irrelevant. Maar zonder die cultuur zou de doorbraak betekenisloos zijn. De doorbraak is derhalve wel degelijk gebonden aan de religieuze cultuur zelf, zoals bij Cusanus de doorbraak gebonden is aan intensief zoeken naar waarheid. Illustratief op dit punt is Teresa van Avila’s verhandeling over gebed in het boek van haar Leven (hst 11-21). Zij beschrijft hoe de doorbraak van Gods regen slechts volgt op voorafgaande menselijke inspanning de grond van water te voorzien, waarna dat werk in zekere zin overbodig wordt.


Het samenvallen der tegendelen  en het nieuwe zien
Terug naar Cusanus.  De omslag of doorbraak brengt een mens nabij aan de onbegrijpelijke eenheid van alle tegendelen en fragmenten. Die nabijheid maakt een nieuw verstaan mogelijk van de fragmenten, niet meer alleen in hun onderlinge verbanden en tegenstellingen – hoewel die gewone rationele omgang met de dingen van wezenlijk belang blijft, want juist daarin ontstaat het besef van niet-weten en dus de omslag . Maar de fragmenten kunnen nu verstaan worden als aanwezigheid van het ene geheel. In het schepselijke  fragment kan men het ene geheel a.h.w. aanraken. Cusanus noemt dat conjecturele hermeneutiek. 

In  De visione Dei gebruikt hij hiervoor de vergelijking van hoe een intelligent persoon met een paar blikken in een boek de gehele inhoud in beeld heeft, een goede verstaander heeft aan een half woord genoeg.  Zo kan in elk schepselijk fragment ‘op de hoeken van straten en pleinen’  , zegt Cusanus,  de Schepper vermoed en aangeraakt worden.  Deze conjecturele hermeneutiek is een dieper begrip van de schepselijke werkelijkheid, een dieper begrip dat vanuit de nabijheid aan de onbegrijpelijke Ene Oneindige mogelijk wordt.


Ik zou hier op een vergelijkbare visie kunnen wijzen bij Meister Eckhart, die een groot voorbeeld was voor Cusanus : hoe in de grond van de ziel (Eckharts versie van de omslag) de schepselen in hun oerbeeldelijkheid gezien worden en zo in hun eenheid met God. Johannes van het Kruis gebruikt voor deze conjecturele hermeneutiek de traditionele term ‘kennis van de ochtend’, die staat tegenover het 'kennen van de avond' . Dit laatste betekent dat men vanuit de schepping in opstijgende lijn tot  kennis van God komt. De ochtendkennis daarentegen volgt een omgekeerde beweging: vanuit God (Cusaans: vanuit de cirkel) kent men de schepping. Bij Johannes van het Kruis is dit het kennen van de met God verenigde ziel. 

‘In Hem doorschouwt zij dus de geschapen dingen beter dan in de schepselen zelf. Het grote genot van dit ontwaken in God bestaat hierin, dat zij nu de schepselen kent via God en niet meer God via de schepselen. Zij kent dus de effecten vanuit hun oorzaak en niet meer de oorzaak vanuit de effecten. Dit laatste is een afgeleid kennen, het eerste is pas wezenlijk kennen’  .


Dat de dingen vanuit God dieper verstaan worden is één kant van de mystieke medaille. De andere kant van diezelfde medaille is dat ín de dingen God zelf gezien  en ervaren wordt, ‘op de hoeken van pleinen en straten’, zegt Cusanus. Opnieuw Johannes van het Kruis: Wanneer in zijn Geestelijk Hooglied de mens  geen genoegen meer neemt met het prachtige landschap als een verwijzing  naar God, omdat die mens de beminde zelf wil zien, dan komt in die omslag een nieuw verstaan aan de orde. Juist na dit achterlaten van  het natuurschoon als verwijzing (dat is bij Cusanus het stap voor stap opklimmend kennen) krijgt de ziel op een gegeven moment die natuur terug, niet meer als verwijzing, maar als niets anders dan de Beminde zelf. Het bergland, de dichtbeboste valleien, de ruisende rivieren: nu ervaart de ziel ‘dat God al deze werkelijkheden is’ (GH strofe 14-15, 5’).’God en zijn werk is God’(  ) Zo wordt bij Cusanus de Ene aangeraakt ‘op de hoeken van pleinen en straten´.


Actualiteit van Cusanus’ visies
Wat betekent deze visie van  Cusanus voor de geleefde spiritualiteit vandaag? Want al komen zulke visies mede uit beleving, ze komen op het eerste gezicht nogal cerebraal over. Toch openen ze ook vandaag nog spiritueel perspectief. Twee voorbeelden: een op meer persoonlijk vlak en een op een meer collectief kerkelijke  vlak.


Op persoonlijk vlak maken we allemaal onze tegenstellingen mee: dingen die niet lopen zoals we willen en denken dat goed is, op het werk of in de eigen leefwereld. Soms is dat domme pech, soms zit daar een mate van eigen schuld bij. Maar het resultaat is hetzelfde: het klopt niet, zorgen en verdriet, moedeloosheid of wanhoop, woede of berusting, we kennen het allemaal. En aan de oplossingen die we bedenken zitten ook weer scherpe randen en nieuwe problemen. De volle maat van leven is er ook voor ons voortdurend niet. We blijven tobben met de veelhoek, de cirkel bereiken we niet. In deze realiteit heeft het zin in gedachten en gebed de omslag  te zien en te weten, te hopen, te vertrouwen dat in God al die tegenstellingen tot een goed eind komen,  voleinding. Of meer spiritueel gezegd: dat al die hoeken van de veelhoek bij God in goede handen zijn – in de palm van Zijn hand. Neem bijvoorbeeld de zorgen van ouders om hun kind dat om een of andere reden niet de weg gaat of kan gaan die zij in gedachten hadden. Natuurlijk moeten zij van het ene compromis naar het andere hobbelen, en er telkens het beste van maken. Dat is wat  Cusanus bedoelt met de voortdurende aandacht voor de wereld, ook al lopen onze pogingen uit op niet-perfectie, op niet-weten. Maar daarnaast is het heilzaam voor die ouders om zich soms te verplaatsen naar de kant van de cirkel, de kant van God,  en te zien dat de tegenkantingen ten diepste reeds verzoend zijn, dat zelfs elk van die tegenkantingen een aanwezigheid van de Ene is. Dat is troost, de tegenkanting is méér dan alleen tegenkanting. ‘Moest de Messias dit alles niet lijden’ vraagt de vreemdeling aan de Emmaüsgangers. En als volgers staan wij toch in het spoor van die Messias.


Een tweede gedachte, meer op collectief vlak: over onze omgang met andere kerken en godsdiensten. In één van zijn geestelijke instructies – in het vandaag gepresenteerde boek kunt u daar uitvoerig over lezen – gebruikt Cusanus het beeld van een geschilderd portret, dat alle omstaanders die in een kring eromheen staan, op gelijke wijze aankijkt. Zo ervaren de omstaanders het.  Het ene portret neemt alle verschillende posities in zijn eenheid op. 

cusanus: portret kijkt je aan waar je ook staat


Zou je nu in die kring van de verschillende omstaanders ook verschillende kerken en zelfs godsdiensten kunnen zetten? Zouden ook die niet, met hun verschillende en tegenstrijdige blikken en posities in het ene zien van God verzoend  worden? Verzoening terwijl ze toch in hun feitelijke verschillen en tegenstellingen er elk voor zich en mogelijk samen er het beste van proberen te maken.  Dat ook tussen kerken en religies het zien van God een verborgen eenheid te vermoeden geeft.? Zou dat kunnen? Vanuit het perspectief van Cusanus ligt hier niet zozeer een dogmatische als wel een spirituele opdracht tot oecumene tussen kerken en godsdiensten. Dat onze menselijk onontkoombare kortzichtigheid in de ‘blik van God’ verruimd wordt, al was het maar soms even, dat zou mooi zijn.


eerder gepubliceerd in Filosofie magazine

Sporen van God
Kun je iets van God merken ? Misschien wel.
Map
Info