Teksten van DAG HAMMERSKJOLD
Radiorede (1954) & Teksten uit Merkstenen - in nieuwe werkvertaling door Dr. Jos Huls
(toelichting op deze teksten door Dr. Hein Blommestijn: zie mp3 cursussen)
Oude geloofsbelijdenissen in een nieuwe wereld
De wereld waarin ik opgroeide, werd beheerst door principes en idealen uit een voor ons verre tijd, en, naar het schijnt, ver verwijderd van de problemen waarmee een mens geconfronteerd wordt in het midden van de twintigste eeuw. Mijn weg betekende evenwel geen breuk met deze idealen. Integendeel, ik ben gaan begrijpen dat ze ook geldigheid bezitten in onze wereld van tegenwoordig. Ik wilde oprecht en ronduit een persoonlijk geloof opbouwen in het licht van de ervaring en van eerlijk nadenken. Deze inspanning, die ik nooit opgaf, heeft me teruggebracht bij mijn uitgangspunt. Nu erken en onderschrijf ik onvoorwaardelijk dezelfde overtuigingen die eens aan me waren overgeleverd (1).
Van generaties van soldaten en regeringsambtenaren van vaderskant erfde ik het geloof (a belief) dat niets méér voldoening kan schenken dan een leven van onbaatzuchtige dienstbaarheid aan je land - of aan de mensheid. Deze dienstbaarheid vereiste het offer van ieder persoonlijk belang, en tevens de moed onversaagd op te komen voor je overtuigingen.
Van wetenschappers en geestelijken van moederskant erfde ik het geloof (a belief) dat in de zeer radicale zin van het evangelie alle mensen gelijk waren als kinderen van God en door ons tegemoet getreden en behandeld moesten worden als onze meesters in God.
Geloof is een toestand van de geest en van de ziel. In deze zin kunnen we de woorden van de Spaanse mysticus St. Jan van het Kruis verstaan: Geloof is de vereniging van God met de ziel. De taal van de godsdienst is een geheel van woorden die een fundamentele geestelijke ervaring uitdrukken. Deze taal mag niet beschouwd worden als een beschrijving - in termen die door de filosofie bepaald moeten worden - van de werkelijkheid die toegankelijk is voor onze zintuigen en die we kunnen analyseren met de werktuigen van de logika. Het duurde lang voor ik de betekenis hiervan begreep. Toen ik eindelijk zover gekomen was, werden de geloofsvoorstellingen, waarin ik eens was opgevoed en die in feite mijn leven richting hadden gegeven - ook wanneer de geldigheid ervan door mijn verstand bestreden werd - door mij herkend als geheel en al van mijzelf, erkend door mijn eigen vrije wil. Ik ervaar dat ik deze overtuigingen kan onderschrijven zonder enig compromis aan te gaan met de eisen van intellectuele eerlijkheid, die de eigenlijke sleutel vormt tot de rijpheid van de geest.
De twee idealen die in mijn jeugd de boventoon voerden, vond ik - in volledige harmonie en aangepast aan de eisen die de wereld van vandaag stelt - in de ethiek van Albert Schweizer. In deze ethiek wordt het ideaal van de dienstbaarheid geschraagd door een fundamentele gerichtheid op de mens, zoals die verkondigd wordt door het evangelie - terwijl het die gerichtheid ook steunt. In dit werk vond ik ook een sleutel die voor de moderne mens de toegang opent tot de wereld van het evangelie.
Maar het antwoord op de vraag hoe de mens een leven kan leiden van actieve maatschappelijke dienstbaarheid - in volledige harmonie met zichzelf als lid van de gemeenschap van de geest - vond ik in de geschriften van de grote middeleeuwse mystici. Zelfovergave is voor hen immers de weg naar zelfverwerkelijking geweest. Zij hebben in eenvoud van geest en in gerichtheid naar binnen de kracht gevonden om ja te zeggen tegen ieder appèl dat de behoeften van de naasten op hen deden, en om ook ja te zeggen tegen alles wat het leven voor hen met zich meebracht wanneer ze de roep van hun plichtsbesef volgden.
Liefde - dit vaak misbruikte en verkeerd begrepen woord - betekende voor hen heel eenvoudig een overvloeien van de kracht waarvan ze zich vervuld voelden wanneer ze leefden in de ware zelfvergetelheid. En deze liefde vond zijn natuurlijke uitingsvorm in een onvoorwaardelijke plichtsbetrachting, en in een levensaanvaarding zonder voorbehoud - wat dit persoonlijk voor hen ook meebracht aan spanningen, lijden of geluk.
Ik weet dat hun ontdekkingen van de wetten van ons innerlijk leven en van onze aktie hun betekenis niet verloren hebben. (2)
Het openingsgedicht (1925)
Verder word ik gedreven,
een onbekend land binnen.
De grond wordt harder,
de lucht meer prikkelend koud.
Aangeraakt door de wind
vanuit mijn onbekende doel
trillen de snaren
in verwachting.
Aldoor vragend
zal ik aangekomen zijn,
waar het leven wegklinkt -
een heldere eenvoudige toon
in de stilte. (3)
1925-1930
De stilte is de ruimte rond iedere handeling en ieder samenleven als mensen. De vriendschap eist geen woorden - het is een eenzaamheid, bevrijd van de angst der eenzaamheid. (4)
1941-1942
Als het stil om je heen wordt en je verschrikt blijft staan: ziet dat het werk een vlucht geworden is weg van angst en verantwoordelijkheid, het altruïsme een karig gemaskeerd masochisme: je opnieuw de wrede hartslag vol leedvermaak van de steppenwolf herkent - verdoof je dan niet door opnieuw de jacht op te zoeken. Maar houd het beeld vast tot je diens bodem bereikt hebt. (5 )
1950
Misschien is een grote vriendschap nooit beantwoord. Misschien zou hij verwarmd en beschermd door zijn equivalent nooit kunnen uitgroeien tot rijpheid.
Hij geeft ons niets. Maar in de ruimte van zijn eenzaamheid voert hij ons mee naar hoogten met weidse inzichten. (6)
Deze onverbeterlijke drift zich toe te eigenen - in de meest grove zin bij zich in te lijven - het medium voor de schoonheidservaring. Evenals de bergtrol willen we de prinses opeten - om steeds opnieuw de ervaring van de bergtrol op te doen. We plukken de bloem. We drukken lichaam tegen lichaam - en vernietigen de menselijke schoonheid, die lichamelijk is slechts door een bezieling van de lijnen, onbereikbaar voor fysieke aanraking. (7)
“anderen als doel behandelen en nooit als middel.” En mijzelf als doel, slechts in mijn eigenschap van middel: de grens verschuiven tussen subject en object in mijn wezen tot aan het punt, waarop het subject, hoewel in mij, toch buiten en boven mij is - en heel mijn wezen zo een werktuig wordt voor dat in mij dat meer is dan ik. (8)
1951
Het licht in je op: je kon er net zo goed nooit zijn geweest. Meteen vast loon, bankboekje en portefeuille onder je arm wordt evenwel verondersteld, dat je jezelf als vanzelfsprekend beschouwt. Wat je bent kan interesse wekken, niet dat je bent. Het pensioen - niet de dood - is de beweeggrond van je denken ‘terwijl de dag duurt’. (9)
Nu. Sinds ik de vrees overwonnen heb - voor de anderen, voor mezelf, voor de duisternis daaronder: aan de grens van het ongehoorde.
Hier eindigt het bekende. Maar van de overzijde vult iets mijn wezen met de mogelijkheid van haar oorsprong.
Hier wordt het verlangen gelouterd tot openheid: iedere handeling voorbereiding, iedere keuze een ja aan het onbekende.
Door de plichten van het oppervlakte-leven verhinderd om me te buigen over de diepte - maar in die plichten langzaam uitgerust, om vormend in de chaos neer te dalen, waaruit de geur van de witte zevenster de belofte draagt van een nieuwe saamhorigheid.
Aan de grens –
Als je zover gereikt hebt dat je geen antwoord meer verwacht, zul je eindelijk zo kunnen geven, dat de ander kan ontvangen - en zich over het geschenk kan verheugen. Wanneer de minnaar zelf bevrijd is van afhankelijkheid van zijn geliefde, door de rijping van de liefde tot een schittering, waarvan het wezen zijn eigen ontbinding in licht is, dan zal ook de geliefde voltooid worden omdat zij vrij wordt van haar minnaar.(10)
1952
De innerlijke stilte bewaren - midden in het lawaai. Open, stille, vochtige teelaarde blijven, in de vruchtbare duisternis waar de regen valt en het zaad kiemt - hoe velen er ook zijn, die in het droge daglicht over de velden trekken, alles vertrappend in wervelend stof. (11)
1954
- toen zag ik dat de muur nooit bestaan had, dat “het ongehoorde” hier en dit is, niet iets anders, dat “het offer” hier en nu is, altijd en overal - dit, “surrendered” zijn wat God van zichzelf, in mij, geeft aan zichzelf. (12)
1957
28.7.57 (dag voor zijn verjaardag)
Je bent niet de olie, niet de lucht - slechts het verbrandingspunt, het brandpunt, waar het licht geboren wordt. Je bent slechts de lens in de lichtstroom. Je kunt ontvangen, geven en bezitten, slechts zoals deze (lens) het licht.
Zoek je jezelf “in je eigen recht”, dan verhinder je de ontmoeting van olie en lucht in de vlam, beroof je de lens van haar doorschijnendheid.
Heiliging - licht zijn of in het licht, weggevaagd zodat het geboren kan worden, weggevaagd zodat verzameld en verspreid kan worden.
Je zult het leven kennen, en erdoor erkend worden, naar de maat van je doorschijnendheid - dit is naar de maat van je vermogen om te verdwijnen als doel en slechts middel te blijven (13).
Pinksteren 1961
Ik weet niet wie - of wat - de vraag stelde. Ik weet niet wanneer hij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar een keer antwoordde ik ja aan iemand - of iets.
Uit dat moment komt de zekerheid voort dat het bestaan zinvol is en dat mijn leven daarom, in onderwerping, een doel heeft.
Uit dat moment wist ik wat het is “niet terug te zien”, “zich niet te bekommeren om de dag van morgen”. Geleid door het labyrint bij de ariadnedraad van het antwoord, bereikte ik een tijd en een plaats waarop ik wist dat de weg tot een triomf voert, die ondergang is, en tot een ondergang die triomf is, dat de prijs voor de levensinzet smaad is en de diepte van de vernedering die verheffing is, die voor de mens mogelijk is. Sindsdien had het woord moed zijn betekenis verloren, omdat niets van mij weenomen kon worden.
Op de weg die volgde, leerde ik, stap voor stap, woord voor woord, dat achter iedere zin van de held van het evangelie een mens staat en de ervaring van een man. Ook achter het gebed dat de kelk aan hem voorbij mocht gaan en de belofte hem te ledigen. Ook achter ieder woord op het kruis. (14)
24 augustus 1961
Is dit nieuw land
in een andere werkelijkheid
dan van de dag?
Of heb ik daar geleefd,
voor de dag?
Ontwaakte,
een gewone morgen met grauw licht
weerkaatst van de straat,
ontwaakte -
vanuit de donkerblauwe nacht
boven de boomgrens
met de maneschijn op de heide
en de kam in de schaduw.
herinnerde mij
andere dromen,
herinnerde mij
hetzelfde bergland:
twee keer was ik op de kammen,
ik woonde bij het binnenste meer
en volgde de rivier
de bronnen tegemoet
de jaargetijden hebben gewisseld
en het licht
en het weer
en het uur.
maar het is hetzelfde land.
En ik begin de kaart te kennen
en de windstreken. (15)
1. In het zweedse manuscript staat (in Nederlandse vertaling) “nu begrijp en beaam ik die geloofsvoorstellingen, die ik eens overnam op een leeftijd dat het voor mij nog onmogelijk was hun inhoud in te zien of ze tot een deel van mijn eigen ik te maken.”
2. Merkstenen p.13-15.
3. Merkstenen p. 21.
4. Merkstenen p.22.
5. Merkstenen p.27.
6. Merkstenen p.41
7. Merkstenen p.42.
8. Merkstenen p.49.
9. Merkstenen p.59.
10. Merkstenen p.60-61.
11. Merkstenen p.66.
12. Merkstenen p.74-75.
13. Merkstenen p. 117.
14. Merkstenen p.148.
15. Merkstenen p.158