Columns voor Het Vermoeden 

(inmiddels omgedoopt tot De verwondering)


Op deze pagina columns voor het tijdschrift Het Vermoeden. Tegenwoordig heet het De Verwondering. Ze gaan over aspecten van het leven en wat ik er zoal in lees.

  

NACHT

 

Heerlijk om ’s nachts wakker te liggen. Ik ben een goede slaper dus dat gebeurt me niet zo vaak. Mijn blaas heb ik getraind om het acht uur vol te houden en zorgelijke situaties of vervelende vergaderingen houden me veel minder uit de slaap dan vroeger.

Jaren geleden ontdekte ik dat overgave aan God niet alleen overdag maar ook ’s nachts beoefend kan worden. Waarom zou de Heer van het leven niet ook enige zegging mogen hebben over wat er in mijn onbewuste uren gebeurt? Een gebedje voor het slapen is meer dan handig hulpmiddel om niet te vergeten af en toe eens te bidden. Op kloosterbezoek leerde ik hoe je het slapengaan kunt zien als een vooroefening van mijn definitief inslapen. En hoe elk opstaan de grote opstanding viert die nog komen gaat. Het doet wat aan mijn vermogen tot loslaten door dit met regelmaat in mijn gedachten te houden. 

 Maar dat is niet waarom het heerlijk is om wakker te liggen in de nacht.

 Soms ontwaak ik in de stilte. De geluiden van het gehaaste leven zijn verdwenen en echtgenoot is in zijn diepe geruisloze slaap verzonken. Het is zo donker dat mijn ogen niets zien dus houd ik ze dicht. Alle prikkels zijn verdwenen en dan begint het. Mijn innerlijk opent zich, door de grenzen van mijn lichaam heen, zich uitspreidend over de wereld. Herinneringen, emoties, flarden van familie, krantenberichten en werksituaties trekken voorbij en blijven niet hangen. En nog opent het zich verder, ademend in de stilte. Wijze inzichten komen zomaar naar boven, maar ook die hoef ik niet te onthouden (al vind ik dat de volgende ochtend weleens jammer). Dankbaarheid ontvouwt zich als een bloem in de nacht. 

 Overdag is het niet mogelijk om zo geopend te zijn. Mijn ik moet enige afscheiding van de rest hebben, wil ik heilzaam kunnen leven. Maar de ziel is groter dan mijn begrensde ik - en dat is het grote geluk van de nacht.

    

GUL

   

Geven zonder iets terug te houden, dat is gul. Zoals de lach van mijn oma, schuddebuikend naast de potkachel, tranen stromend over haar wangen, totaal overgegeven aan haar pret.  Heerlijk gul is de omhelzing van mijn kleindochter ‘vol schaduwloze liefde, nog onvermengd met menselijk erbarmen, dat later komt - en redenen en grenzen heeft’, om het met Vasalis te zeggen. Mijn vader is gul op zijn eigen manier, altijd klaar om een centje bij te dragen als het nodig is. Zijn zoon, mijn broer, was ook vrijgevig.  Of het nu een taxiritje was, een maaltijd klaarmaken, boodschappen doen of klusjes, hij stond klaar.  Vragen hoefde niet, hij bood het vanzelf al aan. Onverstandig, zei zijn hart onlangs en hield het voor gezien. Onverstandig vrijgevig gul.

 Gul is als de geur van kamperfoelie in de zomeravond, zonder enige terughoudendheid alles doordringend. Of zoals de smaak van de kersen dit jaar, heb je ze ook geproefd? Gul is de druif die zich slingerend langs de schutting heeft uitgebreid, zwaar beladen met trossen. Gul is de scherpte van een citroen en gul met zachtheid is de huid van een baby. Het groen van het riet is gul met groen, net als het rood van rode herfstbladeren. Gul is de zon die opkomt en weer ondergaat, vrijuit licht gevend aan alles wat leeft, goeden en kwaden evenzeer. De aarde is gul met haar bedreigingen en met haar geschenken, in de zee die rijst en daalt, in het zand dat verstuift in de wind, in de weerbarstige bergen en het vuur dat alles verslindt. De vulkanen houden niets terug als ze uitbarsten, het onweer knettert zonder enige bedenkingen. Elke lente barst uit in overvloed van leven en elke herfst is zwaar van oogst. Er is geen terughoudendheid in de natuur. En altijd gul is de dood die niemand overslaat.

  Al die aardse vrijgevigheid is nog maar een schamele weerspiegeling van een ‘hemels reservoir van goedheid’ (Marilynne Robinson), even onuitputtelijk als de Bron ervan. We hebben gewoon geen excuus voor een benepen en miezerig bestaan.

      

KAF IS GEEN KOREN EN HET LOT IS GEEN GOD

 

Toeval bestaat niet! zo klinkt het vaak bij een bijzonder gelukkige samenloop van omstandigheden. En als het noodlot treft: waarom ik? Alsof het hele universum om jou of mij draait. Alsof ik verdien wat ik aan geluk of ongeluk ontvang. Ook in het geloof worden lot en God nogal eens verward. Alsof alles wat er nu gebeurt Gods wil zou zijn. Jezus vindt dat blijkbaar niet. Waarom zou Hij ons anders leren bidden of Gods wil moge geschieden op aarde zoals in de hemel?

 Alles in het leven bestaat uit toeval - het valt ons allemaal toe. Het lot regeert, de dobbelsteen kan alle kanten op en onze fundamentele keuzevrijheid is heel beperkt. Vandaar dat we onze grip op het leven proberen te vergroten door het lot te bevechten op zijn kwade kanten. Oorzaken hebben gevolgen en het is een goede zaak om beide beter in beeld te krijgen.

 Maar oorzaken kennen is nog niet hetzelfde als betekenis vinden in de dingen die ons toevallig gebeuren. Wat is de zin van wat mij overkomt? De hele bijbel door worstelen Israël, de profeten en ook Jezus en zijn leerlingen met die vraag. Waar zit de wil van God in dit alles? Hoe lees ik de gebeurtenissen? En vooral: hoe geef ik met mijn eigen leven antwoord?

 Lot en God is als kaf en koren. Kaf is het harde omhulsel dat de graankorrel beschermt tot het rijp is en geoogst kan worden. Zo is het ook met het lot: het is de drager van iets anders, iets kostbaars, een Woord dat redding brengt en leven geeft. In de wisselingen van mijn lot ligt een aanspraak, een opdracht, zegen, troost, waarschuwing of belofte. Het wacht tot ik het ontdoe van het toevallige en er naar luister met oren getraind door bijbel en geloof. Altijd zal het Woord dat schuilgaat in het lot mij uit mijn eigen middelpunt trekken en tot grotere gave maken voor anderen. Het kaf wordt verbrand als het graan brood wordt. Het lot verdwijnt in ieder mens die al antwoordend zichzelf geeft.

   

STIL GELOOF

    

Stil geloof. Dat is het enige waar je wat aan hebt als het leven je met stomheid slaat.

 Mensen maken een verhaal van hun eigen leven. Als iemand me vraagt: wie ben je?, dan antwoord ik met een verhaal. Ik zeg iets over mijn werk, of mijn gezin, over mijn afkomst,  hobbies en idealen. Ons leven is een vertelling, een autobiografie. Dat geeft zin en betekenis. Onze maatschappij kent allerlei grote verhalen die samenhang bieden. De geloofsbelijdenis in de kerk is er één van. Wetenschap is ook een verhaal. Psychologie is een verhaal, economie ook. Die verhalen worden steeds weer bijgesteld, als we meer leren, of de cultuur verandert.

 Soms breekt ons verhaal af. Er is iets gebeurd dat alles op zijn kop zet.  Vaak zoeken we hulp om daar betekenis aan te geven. We zoeken woorden die vooruit helpen, die een nieuw perspectief bieden. Wat een opluchting als we die gevonden hebben en ons verhaal niet stopt maar op een nieuwe manier weer verder gaat. ‘In den beginne is het Woord’, zegt de bijbel. Daarom is er leven en zin en betekenis. Al moeten we die regelmatig weer herontdekken.

 Maar soms is er helemaal geen verhaal meer te vinden. Dat zijn de levensgebieden waar de zinloosheid heerst, waar alleen maar afbreuk is, waar alles uiteen valt. Het zijn de tijden waarin er misschien gierende stemmen door je hoofd gaan, maar die zeggen niets, ze schreeuwen alleen maar.  Of denk aan het gekerm in de martelkamers, of het woordenloze zuchten van mensen verzwolgen door Alzheimer.  Of de doodse stilte van eindeloze eenzame verveling. Geen verhaal helpt, want het is het einde van alle verhalen. Geen woord kan je daar doorheen helpen.

 Het enige dat overblijft is jezelf. Dat je er bent. Het wonder van je bestaan: durf je dat te vertrouwen? Mag dat genoeg zijn? Stil geloof vertrouwt zonder te weten waarop. Ze is vertrouwen. Je bent het zelf. En dat is wonder genoeg.

    

HIERNAMAALS

   

Het hiernamaals. Ik herinner me de uitvaart van André Hazes en het proosten met een biertje: neem er nog eentje daarboven, André! Zulke voorstellingen van het hiernamaals kom ik eigenlijk alleen nog maar buiten de kerk tegen. Het vermindert de pijn van het verlies als je de overledene voorstelt als gewoon ergens anders op dezelfde manier verder levend. Zoals kinderen zich dat voorstellen. Maar een volwassen geloof kan daar niet mee uit de voeten. Echt geloven doe je dat toch niet?

 Hiernamaals. Zou het wat uitmaken als ik alleen maar dit leven heb? Dat is al zo rijk en zo vol, is dat niet genoeg? Ik ben niet zo bang voor de dood dat ik een hiernamaals nodig heb om die angst op afstand te houden. Bovendien: in God geloven vraagt zoveel van me dat het me niet lukt om nog in iets anders te geloven.

 Misschien denken we verkeerd. Misschien ligt het hiernamaals helemaal niet in het verlengde van het leven. Misschien is de eeuwigheid geen tijdsbegrip maar een kwáliteitsbegrip. Hiernamaals is iets dat er nú al is. De eeuwigheid is de bedding waarin de tijd stroomt. Het is niet iets dat nog moet komen. Of als je het nog weer anders wilt zeggen: als het heden en het verleden kamers zijn in het huis van mijn leven, dan is de eeuwigheid de lucht, de zuurstof erin. En ook de lucht erbuiten.

  Hiernamaals verwijst naar iets dat ons overstijgt. Een ruimte, een diepte, een zin en betekenis, een kwaliteit van leven die niet aan de chronologische tijd gebonden is. Wie kent niet dat moment dat je uit de tijd viel, in ontzetting, schrik of groot geluk? Wie weet niet van de dood die alles stil zet? Of herinner dat tijdloze moment dat je liefde werd beantwoord, of toen je voor het eerst je kind in je armen had. Zou dat niet een kleine glimp van dat eeuwig aanwezige ‘hiernamaals’ kunnen zijn?

   

LATER

   

Vroeger had ik niks met later. Tegenwoordig wel. Ik ben bijna door mijn vijfde decennium heen. De pensioenleeftijd nadert en daar moet een mens toch even over nadenken. De afgelopen tien jaar ben ik op aardig wat begrafenissen van leeftijdsgenoten geweest. Later is niet zo vanzelfsprekend als ik dacht. Het besef van eindigheid dringt zich op en maakt het leven eenvoudiger. Ik laat me minder gek maken door wat er allemaal zonodig moet. Ik kies mijn prioriteiten of geef ze juist uit handen, net wat het belangrijkste is. Dat weet ik sneller en vanzelfsprekender. Nuchter bezig zijn met later maakt het leven ruimer en tegelijk intenser.

 Al dacht ik vroeger nooit aan later,  later dacht wel vaak aan mij.  Als ik terugkijk over mijn verleden, dan hoor ik overal dat stemmetje van later. Later zal misschien wel gebeuren waar ik bang voor ben, dus laat ik nu op safe spelen. Later is er misschien meer tijd, dus stel ik uit wat ik eigenlijk wil doen. Later zal die relatie wellicht weer goed komen, dus verdring ik het verdriet of het conflict. Later verleidde me met een droomruimte waar ik even naar toe kon als het heden benauwend, pijnlijk of te veeleisend was. Later was een vlucht naar voren. Niet verkeerd, wel onvrij. Maar dat later heeft me losgelaten.

  Alle vroegers en laters die me weghalen uit de werkelijkheid van het nu, raken hun invloed kwijt. Of ik nu wil of niet. Het is moeilijk uit te leggen hoe dat gaat. Het lijkt het meest op een lach die ik ergens hoor als ik weer eens iets te belangrijk maak. Alsof het leven zelf lacht, vrolijk, teder, spottend, relativerend, aanmoedigend, troostend, uitdagend en altijd vrij. Die lach klinkt - waar vandaan weet ik niet - als ik later teveel eer of teveel negeer. Het is de vrolijkste psalmregel van allemaal: “mijn tijden zijn in uw hand.”

   

TOEN

   

Niet is zo veranderlijk als het verleden. Hoe langer ik leef, hoe meer mij dat verbaast. Het verleden is een verhaal dat wij onszelf vertellen. Dat verhaal kan herschreven worden in de loop van het leven. De geschiedenisboeken uit de tijd van dictators moeten altijd worden vervangen na hun dood. History kan herstory worden. 

Voortschrijdend inzicht kan een tragedie veranderen in een komedie. Waar we eerst met diepgekwetste gevoelens afscheid namen van elkaar, kijken we nu met een glimlach om onszelf terug. Andersom kan ook. Waar ik eerst met vertedering aan terug dacht, bezorgt mij nu het schaamrood op de wangen. Dat ik dát niet door had, dat ik zo ongevoelig was, zo blind voor wat die ander bewoog.. En toen gebeurde er dit...en toen deed ik dat... toen...en toen..

 We rijgen een ketting, we slaan piketpaaltjes op elk kruispunt, we zien een oorzakelijk verband en hop, weer een paaltje in de grond. Niets is zo vervelend als de draad van je eigen verhaal kwijt raken.

 Onze oude volkswijsheid heeft liedjes voor de moeilijke dingen van het leven. Ook voor het probleem dat soms de draad van het bestaan gebroken is.  ‘k Zou zo graag een ketting rijgen maar ik kon de draad niet krijgen, ha, ha, victoria! Nu de ketting is gebroken, heb ik hem in mijn zak gestoken, ha, ha victoria, ha, ha victoria! 

 Voor alles wat er gebeurt is er een uur, zegt de Prediker. De kralen van de levensketting zijn momenten die komen en gaan. Voor alles is een eigen tijd. Of er verband is tussen het ene moment of het andere, wie zal het zeggen? Wie staat buiten de tijd om dat werkelijk te kunnen zien?

 Ha, ha, victoria! Het verhaal is nooit af. Er kunnen zoveel soorten kettingen worden geregen, welke moet je kiezen? Waarom steken we al die verhalen niet gewoon in onze zak? Dan kunnen we buiten gaan spelen.

    

NU

    

“Wat passé is, is passé”, zegt ze alsof ze een wc doortrekt. “Ik moet in het nu leven”. Ik hoor haar schrille stem en geloof er niks van. Heel die ‘kracht van het nu’, al die vrouwen met dezelfde boekjes en immer dezelfde problemen, het schiet geen meter op.

 “Maak je geen zorgen voor de dag van morgen, iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen last”, zegt Jezus en dat is een verstandig advies. “Blijf niet staan bij wat vroeger gebeurde”, raadt Jesaja aan en ook dat zijn wijze woorden. Laat je heden niet misvormen door zorgen voor de toekomst of ervaringen van vroeger.

 Maar als ik deze dames beluister (mannen hoor ik hier nooit over), dan is hun ‘hier-en-nu’ een misleidend aftreksel van deze oude wijsheid. Alles wat onaangenaam was in het verleden wordt geamputeerd. Alles wat bedreigend kan zijn in de toekomst wordt genegeerd. Zo hou je met veel inspanning een smal en benauwd hedentje over. Gelukkig zijn er nog wel mensen die het verleden bestuderen om er van te leren. Gelukkig zijn er nog mannen (en vrouwen) die zich wél bezig houden met de toekomst in de hoop dat deze beter zal zijn dan ons heden.

  In de wijze ervaringen van de kerk wordt verteld van een ‘eeuwig nu’. Dat is niet het tijdloze nu van Adam en Eva die zonder vijgenblaadjes ronddartelen in het paradijs. Het is het nu van het nieuwe Jeruzalem, waar het verleden voltooid aanwezig is en Gods toekomst het heden heeft bereikt. Daar kun je alvast uit leven, zo liet Jezus zien. Alles meegenomen van vroeger en alles ontvangen van later. Dit is geen spirituele oefening maar ervaring. Als een deur die even open kiert. Het is de hoogste mogelijkheid van de tijd, misschien wel haar mooiste doel: dat zij een eeuwige dimensie krijgt. Dat is het nu waarnaar ik verlang.

    

DOORZICHTIG

    

Het was kerstavond vorig jaar. We zaten aan tafel met ons gezin-plus-aanhang, kort voor de kerstvieringen. ‘Vanavond wordt baby Jezus geboren’, vertelde mijn oudste dochter aan haar driejarig dochtertje. ‘De echte?’ ‘Ja, de echte. En’, voegde ze er puffend aan toe, ’je baby zusje wordt ook vanavond geboren’. ‘Om met baby Jezus te spelen!’ riep mijn kleindochter opgetogen. Wij gingen naar het kinderkerstfeest en mijn dochter en haar man naar het ziekenhuis. Later, in de Kerstnachtdienst, zongen we ‘Ere zij God in de hoge’ terwijl even verderop Lucie werd geboren. Luce, licht in het duister, het was waar toen en nu weer. Een baby zusje om te spelen met baby Jezus. Die nacht was het Kerstverhaal transparant als glas en de werkelijkheid nog meer dan anders doorzichtig tot op God.

 Er gaat iets helemaal fout als de bijbel wordt gebruikt alsof deze een doel in zichzelf is. Alsof het erom gaat de juiste uitleg te vinden en dan begrijp je alles. Zo missen we de pointe. De bijbel wil transparant worden en uitkijkpunten bieden zodat we meer zien dan voor ogen is: namelijk de werkelijkheid van God. Waarom zouden we elkaar met de letter om de oren slaan als het gaat om het uitzicht? Hetzelfde geldt voor Jezus, Woord van God in mensengedaante. “Het licht dat in het duister sliep, is God die ons bij name riep”, zo zingt de kerk met Kerst. Jezus is een mens die zo doorzichtig is, dat als je naar hem kijkt, God zelf ziet, de Ene, Schepper en Bewaarder van alles en allen. De meest wezenlijke waarheid over mensen en kleindochters is dit: ze zijn lichtbrengers, doorzicht-gevers. Als het aan God ligt tenminste.

 Jezus, de bijbel, kerkdogma’s en kerkfeesten zijn uitzichtpunten, doorkijkjes. Kerst geeft zicht op hoop en leven als geschenk van God. Pasen helpt onrecht, dood en lijden onder ogen te zien en een grens te wijzen. Pinksteren toont hoe eenheid-in-verscheidenheid de ware werkelijkheid is. Aan de wereld is wel af te lezen dat dit het minst begrepen kerkfeest is.

  God zien in alle omstandigheden vind ik meestal heel wat moeilijker dan met afgelopen Kerst. Vaak moet er eerst van alles in mijzelf helder worden voordat er iets van die gunnende goedheid zichtbaar wordt. Maar dan weet ik: alles is goed en alles komt goed. Licht wordt steeds opnieuw geboren in de nacht.

     

OMKEER

     

Alstublieft NU keren, zegt mijn tomtom. Ik reageer niet. NU KEREN, klinkt het dreigend. Het gele pijltje zwelt op en lijkt op een boze salamander die in zijn eigen staart wil bijten. Maar ik ken mijn eindbestemming. Gewoon rechtdoor is het snelst.

 Op weg naar eenheid met God zijn er twee soorten van aanwijzingen. Die voor het gaan en die voor het komen. Tomtom-aanwijzingen zijn voor het gaan. Nadat de eindbestemming is ingetoetst, verdwijnt deze uit zicht. In beeld komt waar ik nu ben en welke kant ik op moet, ieder moment van de weg. Tomtom-aanwijzingen hoor je het meest, in de kerk of op tv, je leest ze in spirituele tijdschriften en bestsellers. Dit is wat mensen zoeken, als ze zich bezig houden met religieuze vragen. Wat moet ik doen? Welke kant op met mijn leven? Waar kan ik bijtanken? Hoe bereik ik geluk, gezondheid, succes, geloof? Praktische richtlijnen die me vertellen welke afstand nog gegaan moet worden, in kilometers, tijd, in fases of stappen en dan ben ik er. Tomtom-wijsheid voor het leven van alledag.

 Maar er is ook een ander soort aanwijzingen en die hoor ik tegenwoordig het liefst. Het zijn richtinggevers die vanuit het einddoel kijken. Elke pas die ik zet op weg naar een leven in eenheid met God, is er ook één van komen. Van God uit gezien is elke stap die je gaat in zijn richting een stap waardoor je dichterbij komt.

 Johannes van het Kruis, de Spaanse monnik en dichter die de liefde van God zo prachtig bezingt, heeft ooit een klein tekeningetje gemaakt vanuit dat gezichtspunt. Berg Karmel, heet het, beeld van de vereniging met God. Vanuit de top van een berg zie je de wegen die er naar toe leiden. De bijbehorende woorden geven aanwijzingen gezien vanuit de top ‘waar Gods eer en heerlijkheid verblijft’.

  Een tomtom houdt in beeld waar ik nu ben. Geestelijke wijsheid houdt voor ogen wie het einddoel is: God zelf. Dat wat we niet weten, smaken, kennen, bezitten, God die altijd groter en verrassender, machtiger, verder weg en dichterbij is dan wij beseffen.

Als ik ‘Gods eer en heerlijkheid’ voor ogen houd, wat maken de kronkelingen en afgronden van mijn levensweg dan nog uit? God trekt mij aan en is zo zelf de kracht waardoor ik in beweging blijf. Gaan is zoveel makkelijker als het komen is geworden. Dat is de enige omkeer die ik steeds weer nodig heb.

  

DWALEN

    

Ik houd van dwalen, vooral ten opzichte van God.

 Onderweg zijn zonder dat je een doel voor ogen hebt, dat lijkt op het leven met God. Want wie weet waar je God moet vinden? Hij is bestemming, maar nooit doel. We kiezen doelen om die te bereiken, maar God valt niet te bereiken. We kunnen zoeken wat we willen, maar wat we vinden zal niet God zijn. Wat vinden mensen als ze God vinden? Houvast, geborgenheid, confrontatie, uitdaging, roeping , een idee, een gevoel, kortom: een beeld. Zolang we beseffen dat het beeld meer over ons dan over God zegt, kan het behulpzaam zijn, voor een tijdje.

 Gelukkig laten beelden van God ons meestal vanzelf los. En dan begint het dwalen. Dwalen is in beweging blijven zonder dat je een doel hebt. Dwalen is soms over het zelfde stukje lopen (maar misschien zie je het dan pas echt). Dwalen is loskomen van alle opvattingen over de weg die je eerst had. Dwalen is onbekende weggetjes inslaan zonder dat je weet of je goed zit, maar dat doet er niet toe. Er is nergens om naar toe te gaan. Dwalen is vertrouwen oefenen dat de weg jou vindt.

 Dwalen gaat vooraf aan alle creativiteit. Het is het mijmeren dat ik doe over een bijbeltekst, wikkend en wegend, luisterend en broedend, wachtend tot het ‘een bepaalde kant op wil’ en zo wordt een preek geboren. Dwalen is wat een goed liefdesleven mogelijk maakt. Samen zijn, zoekend naar de ander, in plezier en genot, zonder een doel dat bereikt moet worden, maar niet zonder verlangen. De liefde is geen auto die gestart moet worden, maar een landschap om genietend in rond te dwalen. Dwalen is ook noodzakelijk voor alle wetenschap. Het maakt opmerkzaam op wat er nu om je heen is, zonder dat een vooropgezet doel de blikrichting bepaalt. Alleen zo ontdek je nieuwe dingen.

  Is er geen gevaar dat je vérdwaalt? Zolang het God is die we zoeken en niet een beeld van God, lopen we geen gevaar. De kerk en de ervaringen van de traditie bieden spiegels om onszelf eerlijk te houden. Ze zijn geen bemiddelaars tussen ons en God, maar vormen een goed reisgezelschap. God vinden is gevonden wórden, iedere keer weer, tot alles in ons gevonden is. Dwalen is tijdverspillen alsof je de eeuwigheid hebt. Misschien is God wel de grootste dwaler van ons allemaal.

     

Heilig

      

Waar denk jij aan als je het woord ‘heilig’ hoort?  ‘Aan wierook’, zegt dochter die van knielen houdt. ‘Aan wat kwetsbaar is’, zegt andere dochter die ontwikkelingswerk doet. ‘Aan dit hier’, zucht mijn man, die op bevel van zijn kleindochter voor prins speelt en zojuist plechtig de hand van Assepoester heeft gevraagd - een spel dat onverwacht ontroerend was. Zoveel mensen, zoveel heilige zaken, blijkbaar. Wat je hoogachting waard is, wat ontzag oproept, dat wat je in je ziel kan raken - dat noemen we heilig.

 Heilig is gevaarlijk. Niet alleen omdat mensen het heilige toe-eigenen en elkaar de hersens in slaan als hun heilige boek of gebouw, hun profeet, hun altaar, hun vrouw of hun economische theorie niet geëerd wordt.

 Echte heiligheid is gevaarlijk op de Uzza-manier.  Zijn verhaal in de bijbel moet je vooral niet als krantenverslag lezen, anders mis je de pointe. Uzza, zo vertelt 2 Samuël 6, werd op slag door God gedood. De arme jongen probeerde te voorkomen dat Gods ark van een wagen afviel. Het kostte hem zijn leven. Hij moest met zijn vingers van het heilige afblijven.

 Dit is een sleutelverhaal als je wilt begrijpen wat heiligheid is. Het verhaal beeldt uit wat de ervaring van authentieke heiligheid met je doet. Alleen God is heilig. Het raken aan God lijkt op wat er met Uzza gebeurde: je sterft duizend doden. Vrees niet! klinkt het, overal waar iets van God verschijnt. Want dat is wat echte heiligheid doet: het roept vrees en beven op. Het is te groot, teveel, te werkelijk, te levend, te vurig, te anders. Het past niet in ons denken of voelen, het past niet in de hokjes waarmee we ons bestaan hebben geordend. Het breekt ons open.

 De heiligheid van God is het einde van de grootheidswaan van mensen. Het brengt ons op de knieën zoals wierook of de overgave van een kind ons in het hart kan raken. Doorgaan of er niets gebeurd is, kan niet. Een nieuw soort leven wenkt ons. ‘O heerlijke verwonding’, roept Johannes van het Kruis uit. ‘Dodend hebt gij de dood verruild voor leven!’ Alleen God is heilig - en dodelijk.Er is geen groter geluk dan het sterven aan die altijd onverwachte, nooit inpasbare, uiterst pijnlijke heiligheid.

 Aangeraakt worden door wat werkelijk heilig is, betekent niets minder dan deelnemen aan goede Vrijdag.  Maar dan? Wacht. Nog even en een engel rolt de steen van het graf. Nog even en Pasen breekt aan. We hebben er geen idee van.

    

Wijsheid

     

‘Spreek me niet van de wijsheid van oude mensen’, zegt T.S. Eliot in zijn magistrale gedicht The Four Quartets. ‘Vertel me van hun dwaasheid en angst voor waanzin of om aan een ander toe te behoren, of aan God.’

 Wijsheid komt met de jaren, zo heb ik lang gedacht. Dingen waar ik me aan erger, zullen me niet meer zoveel doen. Door ervaring wijs geworden, zal ik milder oordelen over een ander. Maar nu ik zelf een dagje ouder word, weet ik beter: het is geen mildheid maar vermoeidheid. Geen zin meer om me zo op te winden. Ze zoeken het maar uit.

 Ervaring maakt wijs, meende ik. Dan herken je eerder wat er speelt, omdat je het al eens hebt meegemaakt. Maar dat is een valkuil, zo heb ik ontdekt. Voor ik het weet, leer ik nooit meer wat nieuws. Alles wordt ingepast in wat ik al weet. Nog voordat iemand is uitgesproken, weet ik al hoe het verder gaat en welk antwoord er bij past. Ik hóór het niet eens als er iets gezegd wordt dat buiten mijn ervaring valt.

 Ervaring legt patronen op, zegt Eliot en daarmee wordt de altijd schokkende en levendige werkelijkheid vervalst. Dan mis ik de scherpte, de boodschap, de wijsheid, de spiegel die het leven zelf is.  Ieder moment is nieuw en voor het eerst. Waarom zou ik niet als een klein kind nieuwsgierig en vol verwondering kunnen blijven?

 Ik wil zelfstandig blijven en een helder hoofd houden, zeggen ouderen - en ik zelf ook. Vanwaar toch die angst voor ‘waanzin en toebehoren aan een ander?’  Is het niet omdat we ons eigen leven in bezit nemen alsof het van onszelf is? Is het niet omdat we ons een zelfstandigheid toe-eigenen die niet werkelijk bestaat?

 Het gedicht van Eliot is één meditatie over het leven in al zijn pijn en geluk, over oorspong en bestemming, over geloof en ongeloof. De enige wijsheid waar wij op mogen hopen, is nederigheid, zegt hij. Zo nederig als  ‘kinderen in een appelboom’ die hij aan het einde van de levensreis hoort lachen. Nederigheid zonder einde.

 Wijsheid speelt als een kind voor Gods aangezicht, zo vertelt de Spreukendichter. Als de lach en het spel is verdwenen, als mijn agenda dichtgetimmerd zit, als ik denk dat het hele universum samenvalt met mijn leven en lijden, dan weet ik het zeker: wijsheid is verdwenen. Het is de hoogste tijd voor de geboorte van een Kind.

   

Fair

    

Eigenlijk heb ik een hekel aan fair. Voor-wat-hoort-wat, dat is fair.  Eerlijk zullen we samen delen, dat is fair. Ik help jou, jij helpt mij, dat is fair. Ieders mening telt, want dat is fair.

 Eén grote pot nat, al dat fair. Waar blijft het onverdiende geschenk? Waar is het verschil gebleven dat jij meer weet dan ik, en daarom meer recht van spreken hebt? Waar is de vergeving voor dat wat je nooit goed kunt maken, waar is de nutteloosheid van de overvloed, het buitensporige van de liefde, wat is er fair aan de schaterlach van een kind?

 Natuurlijk, fair trade is prima, ja, noodzakelijk. Fair in de betekenis van ‘mooi’ heeft iets zwierigs. Fancy fair als ‘kermis’ of ‘braderie’, dat maakt een mens vrolijk. Maar het Nederlandse fair – dat doet denken aan grijze maandagochtenden en wachtkamers bij de tandarts. Hollands fair smaakt naar lauwe gortepap.

 Fair is de tirannie van de middelmaat. Fair is het uitvloeisel van een cultuur die alles en iedereen dwingend gelijk wil maken. De oplossing van al onze conflicten: iedereen hetzelfde. Fair maakt van het leven één grote ruilhandel: aan alles wat we geven, zit een touwtje vast. Het moet ons iets opleveren, uiteindelijk. Want dat is fair. ‘Mensen waar ik niets aan heb, daar investeer ik niet in’, hoorde ik iemand zeggen. Een treuriger uitspraak ken ik niet.

 Is God fair? Ik geloof er niks van. Hij kiest Abel boven Kaïn en Jacob boven Ezau. Hij wreekt de zonden van de ouders tot de vierde generatie en laat de zon even stralend opgaan voor gelovigen als ongelovigen. Zijn Zoon is al niet veel beter. Een uurtje werk levert hetzelfde op als een hele dag en moordenaars kunnen zomaar het paradijs in, als het aan Hem ligt. Om nog maar niet te vermelden dat hij met hellevuur aankomt als je je buurman voor domkop uitscheldt.

 Geef mij maar de genade van het uitbundig bloeiend onkruid in hoekjes waar niemand kijkt. Geef mij maar de onzin van gouden avondluchten en bizarre diepzeewezens, van miljarden sterren die alleen maar fonkelen zonder er ooit wat voor terug te krijgen. Geef mij maar het leven dat nooit hetzelfde aan iedereen uitdeelt maar eindeloos verrassend is.

En alsjeblieft, laat me nooit mijzelf investeren, maar wéggeven, roekeloos en onbedachtzaam, net zo onverantwoordelijk als die Ene, waarvan gezegd wordt dat Hij op God lijkt.

    

Mateloos

    

Nooit genoeg. Er zit iets gulzigs in ons. Iets dat zich maar niet tot rust laat brengen. Ja, even misschien. Als je gegeten hebt, hoef je niet direct nog meer. Als je een geliefde hebt gevonden, dan kun je lang helemaal tevreden zijn - zeker een maand of zes. Heb je je droombaan of droomhuis, het duurt niet lang voordat er weer iets anders aan de horizon van je dromen verschijnt. Aan de wortels van onze behoeften ligt een honger die zich niet laat stillen en dat is maar goed ook. Die honger is een zielsverlangen.

 Behoeften herken je omdat er een gebrek bij hoort. Je hebt iets nodig. Er ontbreekt iets dat je graag wilt hebben. Maar verlangen heeft geen gebrek waar je een etiketje op kunt plakken. Verlangen heeft geen adres waar je het op kunt richten. Zielsverlangen heeft iets oneindigs en dat is lastig, pijnlijk en verwarrend. Het houdt ons in beweging. We breken het onrustige verlangen van onze ziel in hapklare brokken waar we wat mee kunnen. We doen nog een studie, hebben een kind, veranderen van baan, ontwikkelen een hobby, maken nieuwe vrienden, verbouwen ons huis. Élan vital, zeggen de Fransen. Levensdrift. Een onverzadigbaar verlangen.

 Ik bén, zegt God. Dat is mijn naam, dat is wie ik ben en dat is wat ik doe: een wereld tevoorschijn roepen. Mensen zijn naar Gods beeld geschapen, vertelt de bijbel. Daar ligt de verborgen bron van ons verlangenvan ons levenstalent. Daaruit ontspringen al die mogelijkheden tot liefhebben, rechtdoen, tot het voortbrengen van creativiteit, schoonheid en geluk. De oneindige God voedt zijn kinderen met oneindige honger. Dat is de drive die ons en onze wereld in beweging houdt. 

 Ons ‘nooit genoeg’ is de echo van God die eindeloos zegt: wees er! Contact maken met dat grondverlangen breekt ons open, als een bron die stromen gaat. Er is wat beters te doen dan aldoor achter onze behoeften aan te rennen, steeds weer op zoek naar een kort moment van bevrediging. Er is een bedding voor de onrust van onze ziel. Dan kun je leven als een rivier die rust en beweegt tegelijkertijd. Daarom, als je God zoekt, zoek dan niet iets. God is niet het antwoord maar de vraag. God is niet de vervulling van onze behoeften maar de bron van al ons verlangen. Mateloos. 

    

Vonken

  

“He Vonkie!”, riepen ze op het schoolplein tegen me. Misschien dat het verhaal van de vonken mij daarom zo aanspreekt.

Deze oude joodse vertelling kent veel varianten. Het gaat ongeveer zo:

 In het begin is God alleen. Zijn licht is overal aanwezig en alles doordringend. Maar goddelijke liefde zoekt zich te delen.  Dus trekt God zich een beetje terug in zichzelf, om ruimte te maken voor dat wat niet-God is. In dat lege Niets waaruit God zich heeft teruggetrokken, schept Hij machtige schalen. Een kruik van vrede, van wijsheid, een schaal van gerechtigheid, van schoonheid, van waarheid. Tien oervormen roept God tevoorschijn. En daarin vloeit Hij iets van zijn eigen scheppingslicht. Maar de kruiken kunnen die stralende aanwezigheid niet dragen en barsten uit elkaar. In duizend brokstukken vliegen zij uiteen, kilometers, lichtjaren ver worden zij uiteen geslingerd. Zo ontstaat de wereld waarin wij leven.  

En sinds die tijd zitten wij met de brokstukken. Brokstukken met een vonk erin.

 Het is dus niet zo erg als je leven uit losse stukjes bestaat, als tien puzzels die door elkaar gegooid zijn. Zo is nu eenmaal de vorm van het leven, van onszelf. Maar misschien zit er in elk van die brokstukjes wel een vonk, een vonk van licht. Misschien zit er in je grote mond wel een groot hart verborgen. Misschien zit er in je ziekte wel de mogelijkheid van overgave verscholen.  Misschien kan het nog gaan vonken in die onmogelijke relatie van je.  Misschien zit er wel scheppende kracht van  God  verborgen in je tegenslag of die lastige situatie waarin je zit. Dit verhaal geeft moed om de weerbarstige stukken van je levensweg onder ogen te zien.

 De aanwezigheid van God niet ver weg in de hemel maar dichtbij in ons bestaan,  zit verpakt in brokstukken. Niemand kan het voor een ander zeggen, maar van de brokken in mijn leven mag ík wat zeggen. Dus luister ik aandachtig naar wat zich ongevraagd aandient, juist naar de weerbarstige gedeelten. En soms gaat het vonken.  Soms, zomaar ineens, breekt er iets open, een inzicht, een verandering in gevoel, een nieuwe manier van doen, een ruimte van groot geluk, van heelheid. Hoe, dat weet ik niet precies.

 En als je geconfronteerd wordt met het angstaanjagende niets, waar de zinloosheid je aangiert? Er zijn plekken waar God niet te vinden is. Er zijn momenten in het leven waar geen enkel geloof, geen enkel inzicht je verder kan helpen. In het Niets is geen betekenis te vinden. Er bestaat zinloosheid in Gods goede schepping. Hoe vind je dan de moed om dat te doorleven? Misschien zo:  door te vertrouwen dat deze doodse leegte de krimpruimte is van God, ruimte voor zijn schepping. Misschien biedt het koude Niets wel de mogelijkheid om zelf tevoorschijn komen, om het licht binnen te dragen.  Niet met mooie woorden, een sterk verhaal of groot geloof, maar door eenvoudig aanwezig te zijn. Wij zelf zijn het licht. Vonken van God. Soms dan. 

 

Sporen van God
Kun je iets van God merken ? Misschien wel.
Map
Info