Stem van verlangen
Een uitleg van het bijbelboek Hooglied
Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Hoor! mijn lief klopt aan! Deze zin uit het bijbelboek Hooglied vertelt hoe het zit tussen God en de menselijke ziel. We leven alsof we slapen, maar ergens, diep van binnen, zijn we wakker en horen een klop op de deur. Ergens roept er iets, ergens verlangt Iets of Iemand naar ons. Ons hart is wakker – nu de rest nog.
Hooglied is een bruiloftslied dat de liefde viert tussen bruid en bruidegom. Eindelijk hoeven ze niet meer bij elkaar op bezoek. Eindelijk kunnen de vruchten van de liefde genoten worden. De schoonheid van de beminde wordt bezongen en liefdesgeuren waaien je tegemoet, vervat in bloemrijke oosterse taal. Aantrekken en afstoten, komen en gaan, zoeken en vinden, Hooglied viert de kracht van het verlangen. Het lied lijkt op een volksdans waarin de partners elkaar vasthouden en weer loslaten en een rondje later elkaar weer vinden. Steeds klinkt er: kom toch, mijn lief – waar ben je nu? En dan weer: ga nu weg, spring over de heuvels als een gazelle.
Door de geschiedenis heen is dit bijbelboek gelezen als een parabel over God en zijn volk. Hoe ze met elkaar optrekken en elkaar weer kwijtraken. Hoe de hemelse minnaar en zijn aardse bruid naar elkaar verlangen. Hoe er genot is en dan weer verwijdering. Hoe ze tegenstand en ongeloof moeten overwinnen. Hoe de liefde zo groot is dat je er ziek van wordt. Mystieke schrijvers zoals Theresa van Avila, Johannes van het Kruis en Bernard van Clairvaux gebruikten de taal van het Hooglied om iets te vertellen over de omgang van God en mens. Die intense, door-en-door lijflijke taal is blijkbaar geschikt om iets geestelijks aan te duiden waar je nauwelijks woorden voor vinden kunt. Het is de taal van het verlangen.
Verlangen gaat samen op met gemis. Dat heeft een goede reden. De geliefde is geen verlengstuk van onszelf. De hemelse Beminde is ook niet het antwoord op al onze vragen. Er is een probleem met ons verlangen naar God. Want waar verlangen we eigenlijk naar? God ontsnapt aan elke voorstelling die wij kunnen maken. Er is ook een probleem met het liefhebben van God. We weten niet hoe dat moet. In al onze liefdes zit een behoefte, iets dat we voor onszelf nodig hebben. Maar is het dan eigenlijk wel liefde? De oneindige God kan toch alleen met oneindige liefde bemind worden? En wie heeft zo lief?
Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Hoor! mijn lief klopt aan! Maar het meisje aarzelt, ze ligt al in bed. Haar lief steekt zijn hand door de spijlen van het raam en haar verlangen wordt gewekt. Maar als ze dan eindelijk de grendels van haar deur schuift, is haar geliefde weg. Ze gaat naar buiten om hem te zoeken. In haar zoektocht raakt ze verwond, haar sluiers worden afgerukt door de wachters van de stad. Deze woorden uit Hooglied 5 zijn een prachtig beeld van wat er gebeurt als God ons rechtstreeks begint aan te spreken. We worden naar buiten getrokken, uit de geborgenheid van ons slaapkamertje, de wijde wereld in, op zoek naar dat grote Lief. We raken gewond aan het leven. De sluiers die ons ware gezicht verbergen, worden afgerukt. Maar we zijn wel de slaapkamer uit.
Zo gaat de dans door. Naderen en keren, omhelzen en loslaten - steeds verder raakt de ziel uit zichzelf getrokken, de oneindige ruimte van God in. Steeds meer raakt onze liefde uitgezuiverd van alles wat ons opgesloten houdt in onszelf.
Jan van Ruusbroec, een Nederlandse mysticus, noemt deze dans van naderen en verwijderen: eb en vloed. God is een ‘vloeiende, ebbende zee’. In Gods liefde zit een ritme. Het is als eb en vloed. God is liefde die geeft én die ontvangt. God vloeit zijn liefde uit in de mens die voor hem openstaat en wij worden overstroomd door zegen en geluk. In die vloed zit een tweede beweging verborgen: de eb die terug wil naar de bron waar ze vandaan kwam. Wij voelen dat als een drang om aan God terug te geven alles wat we ontvangen hebben, heel ons hebben en houwen, alles wat we aan liefde in ons dragen.
En zo is het dat wij God niet langer met onze eigen vorm van liefhebben beminnen, maar met de liefde die we van Hem ontvangen. Zo leren we de hoge liefde, het goddelijke ritme van het leven, met eb en vloed en soms doodtij. Hooglied zegt het zo: Ik bezweer je, wek de liefde niet, laat haar niet ontwaken voordat zij het wil. Er zit een eigen dynamiek en wijsheid in de liefde. Er is een tijd om te verlangen en om vervuld te raken, een tijd van naderen en van keren, als een hemelse dans. Tot we na onze laatste slaap helemaal en voorgoed wakker worden.
(verschenen in Open Deur, september 2015)