Hans Faverey
hetzelfde stukje bos dat ik ken
ingelopen, laatst.
Een kruisbessenstruik
staat daar. Daar is ook
een jonge esdoorn: die ik met zich
had verstrengeld. Al het zichtbare
gaat open, vervolgt mijn weg.
Het ontbreekt mij aan niets;
en ik ben niet ongelukkig.
Niettemin: op wieken wil komen
de stilstand
der dingen in mij.